In oktober 1931 bezoeken de beide godsdienstscholen uit de Transvaalbuurt (Christiaan de Wetschool en de Joubertschool) per klas de Soekoh (in huidige spelling: Soeka = de loofhut) van Nachaliël. Helaas is het niet duidelijk waar de Soeka staat. De kinderen van beide scholen worden ontvangen door de ‘energieken secretaris’ van de vereniging: Aäron Druijff. Hij vertelt de kinderen over het belang van het Loofhuttenfeest en de betekenis van de Soekoh. Tevens roept hij de kinderen op om toch vooral naar de jeugdsjoel te komen.
De ruim 400 kinderen van de beide scholen ontvangen allen een gebakje. Het gebakje is door de onderwijzers van de scholen betaald.
Een overdenking
Na de feestdagen (de Jomtof) is er tijd voor bezinning. Nu de feestdagen van vier weken voorbij zijn, vraagt het bestuur van Nachaliël zich af hoe het verder moet. Er is sprake van een luxe probleem. Niet dat er te weinig animo is, er is juist een te groot aanbod. De jeugdsjoel is, zo blijkt maar weer, te klein voor het grote aantal aanmeldingen van kinderen. Het zou onjuist zijn om tegen een kind te zeggen dat er voor hem of haar geen plaats meer is in de sjoel. En dat voor een kind dat nog moet opgroeien tot een Jood in de eigenlijke betekenis van het woord.
Nachaliël heeft in haar jeugdsjoel maar plaats voor 70 kinderen. Daar tegenover staat het totaal van 1000 kinderen die godsdienstonderwijs ontvangen (bron: NIW 09-10-1931). Naast de eerdergenoemde scholen gaat het om de scholen in de Willem Beukelstraat, in de President Brandstraat en de Talmoed Thoraschool.
Het moge duidelijk zijn dat er behoefte is aan een grotere ruimte. Tot de tijd dat die ruimte gerealiseerd wordt, moet men zich behelpen. De schrijver verzucht aan het eind van zijn artikel: “Gelukkig dat zoo weinig kinderen de raad van hun onderwijzer hebben opgevolgd!"
Terug naar de Inhoudsopgave
-------------------------------------------------
Dit is verhaal nr. 8 uit een serie van 23 verhalen van Nachaliël.
Voor verhaal nr. 9 ga naar Oprichting van een 'Joodsche Sociëteit'