Op mijn eenentwintigste ben in ik Oost komen wonen. Ik was toen zo groen als gras. Ik ben opgegroeid in Roelofarendsveen, in een groot Katholiek gezin en ik was nooit verder geweest dan Leiden. Twaalf jaar lang woonden wij achter onze banketbakkerij in de Pretoriusstraat, nummer 36. Wij hadden een huiskamer met een serretje, waar het daglicht doorheen kwam. In het zijkamertje sliepen later onze twee kinderen.
‘s Morgens waste ik eerst de kinderen. Als ik de baby moest voeden, stond mijn man even in de winkel. Mijn man was behulpzaam en hij gaf wel eens een flesje, maar als een kind een schone luier moest, dan deed ik dat. Ik had makkelijke kinderen die zich goed in de box konden vermaken. Je moest dan wel zorgen dat ze je niet zagen. Vanaf de leeftijd van twee en een half konden ze op straat spelen.
Mijn zoon heeft veel gevoetbald op het Pretoriusplein (nu Steve Bikoplein). Dat was toen een mooi rond grasveld met bomen. Als er sneeuw lag, sleeden de kinderen van de spoordijk af, bij de Tugelaweg.
Hoewel ik zelf geen goede herinneringen had aan nonnen op school, wilde ik toch Katholiek onderwijs voor mijn kinderen. Eerst ging mijn zoon naar de Jacintha school aan de Laings’ Nekstraat. Maar later stuurde ik mijn kinderen naar de Maria Goretti school en naar de Lidwina school aan het Linnaeushof in de Watergraafsmeer. Er kwamen meer kinderen van buitenlandse afkomst in de Transvaalbuurt wonen en de taalproblemen op de scholen waren toen groter dan nu.