Twee tantes, zusters van mijn moeder, waren niet getrouwd. Dat waren Henriëtte (Jet) en Sophia (Fie). Beiden hebben mijn moeder altijd goed geholpen, goed bijgestaan. Ze hebben echt heel veel op ons gepast. Ze hadden allebei wel een zielig verhaal.
Tante Fie
De oudste was Sophie of Sophia die wij overigens Fie noemden. Fie was ongetrouwd en ik bemerkte, ook al was ik nog erg jong, dat ze dat moeilijk droeg. Ze had grote verlangens naar mannen, waar ze niet aan toegaf.
Zij had wel een minnaar gehad. Van hem hing een levensgroot portret in de kamer (in het huis van mijn oma). Die minnaar, verloofde, van mijn tante Fie was Michel Wolf. Hij was overleden aan de tuberculose. Het was een heel knappe jongen geweest, waar iedereen dol op was. Tante Fie heeft nog wel een langere periode zelfstandig gewoond, op de Amstelkade. Volgens haar archiefkaart was zij kantoorbediende. Op 27 mei 1941 is ze echter weer bij haar moeder gaan wonen in de Pieter Aertszstraat.
Tante Jetje
De ander was mijn tante Jetje, Henriëtte. Dat was ook een schat van een mens. Zij was verliefd geworden op haar vioolleraar én gebleven. Maar het ongehuwd zijn bemerkte je bij haar niet. Die vioolleraar was een zekere Chitz. Ze zijn nooit getrouwd. Tante Jet is werkzaam geweest als kantoorbediende, maar ook als ‘knipster’ in een confectiefabriek.
Meer tantes
Mijn grootvader, Joël Godefroi, had vier ongetrouwde zusters. Samen hadden ze een winkel of bedrijfje in ‘dameshandwerken’. Ze woonden met zijn vieren in een woning in de Van Woustraat. Later zijn ze verhuisd naar de Carillonstraat. Hun namen waren: Eva, Klaris, Anna en Elisabeth Godefroi.
Ik moet nog iets zeggen over al die namen, gelijke namen in de familie. In elke generatie had je wel een Henri, een Machiel, een Joël, een Sophia etc. Dat is echt een joodse gewoonte om iemand te noemen naar een gestorven familielid.