De deportaties begonnen ergens in 1942. Ik kreeg op 15 juli 1942 een brief dat ik mij moest melden om te gaan werken in Duitsland. Nu wil het geval dat ik een buurman had, wiens broer bij de Joodse Raad zat. Die was daar ‘nogal hoog’. Die heeft toen bedongen dat ik personeelslid werd bij de Joodse Raad. Ik moest allemaal brieven gaan rondbrengen. Daardoor kreeg ik een ‘Sperre’ en was ik vrijgesteld van deportatie. Mijn moeder, als diamantbewerkster, kreeg iets later ook een Sperre. Alle andere kinderen kregen toen ook een Sperre. Ik had er echter al iets eerder één.
Toen die brief bij ons werd bezorgd, had ik al direct door dat het niet klopte. Ik geloofde niet echt dat ik zou moeten gaan werken. Dat ging er bij mij dus echt niet in. Ik was ook nooit gegaan. Het is dat ik via die buurman een Sperre kreeg, maar als dat niet was gelukt, was ik ook niet gegaan. Ik had dan wel iets anders verzonnen. Mijn moeder was er ook wel mee bezig, maar het ontbrak ons gewoon aan geld. We konden niet veel. We hadden ook niet de kennissen, niet-joodse kennissen, die ons allemaal konden ‘opnemen’. Dat is verder ook nooit aan de orde geweest.
Na de vakantie van 1942 ben ik verder ook gewoon weer naar school gegaan. In de zomervakantie was er een speciale vakantieschool. De gymnastiekzaal werd van pingpongtafels voorzien. Wat er verder werd gedaan, dat weet ik eigenlijk niet meer. Alle activiteiten moesten wel binnen worden georganiseerd. Buitenactiviteiten werden niet toegestaan.
Eenmaal op school keek je wel om je heen wat er gebeurde. Maar er werd niet over gesproken. Ook niet over wat je eventueel zou kunnen doen als je een oproep kreeg, ook niet dat ik een Sperre had kunnen regelen. Mensen die overwogen om te gaan onderduiken, hingen dat echt niet aan de grote klok. Die keken wel uit.
De deportaties en razzia’s die na juli 1942 echt op gang kwamen, brachten ook niet echt veel teweeg. Eigenlijk werden mensen teruggeworpen op een eigen persoonlijke levenssfeer / bestaan. Zover ging de vriendschap niet tussen ons, als leerlingen. We kenden elkaar ook niet echt heel goed. Maar ook binnen de kring van vriendschap was dit nog taboe. Ik geloof niet dat ik er bijvoorbeeld met Rob Polak over heb gesproken. Ook met Samuel Vecht niet. Samuel had overigens met anderen een orkestje opgericht, daar zaten we samen in. Samuel was echt een muziekjongen. Zijn zuster was pianiste, buiten dat was het ook nog eens een mooie zuster! We hebben ook samen opgetreden. Ik ging dus heel veel met hen om en we deden ook van alles samen, Maar de oorlog en wat we moesten gaan doen? Gek genoeg praatte niemand daarover.