De klassen op het Joods Lyceum waren, net als op het Vossius, niet zo heel erg groot. Ik denk dat we met een man of vijftien waren. Opvallend is wel dat ze allemaal toch uit min of meer welvarende gezinnen kwamen. Alle kinderen hadden, opvallend genoeg, een gevoel van bevrijding. Het onder elkaar zijn. Je hoefde nergens meer op te passen. Je was gewoon onder lotgenoten.
Op het Vossius werd er wel eens een punt gemaakt van ‘het anders zijn’, het Joods zijn. Op het Vossius zaten ook relatief veel joodse kinderen. Niet dat er werd gepest of zo. Het was geen probleem, maar toch bleef er een cultureel verschil. Op het Vossius deed ik gewoon met van alles mee. Ik zat bijvoorbeeld op de muziekclub. Ik heb daar veel leuke contacten gehad. Maar om nu te zeggen dat er sprake was van een echt thuisgevoel, dat dan toch weer niet. Dat heeft er, denk ik dan, toch echt mee te maken dat het Joods Lyceum een soort van thuiskomen was.
Ik kwam overigens ook nog leerlingen tegen met wie ik op de Jekerschool heb gezeten. Zo had je Margot Frank, hoewel ze niet bij mij in de klas zat. Zij zat in een parallelklas. Ik zat in 4G, Margot in klas 4B2. Die G stond voor gymnasium en 4B2 was een HBS-klas (van de vijfjarige HBS).
Een echte bevrijding was het natuurlijk niet, die overgang naar het Joods Lyceum. Het was het gevoel dat je bevrijd was. Het gevoel dat je anders was. In mijn onderduik had ik dat gevoel ook. Je krijgt als onderduiker een andere identiteit, je was iemand anders, je was niet-joods. Dat was natuurlijk niet allemaal echt zo, toch was het een soort van bevrijding.
Ik zal een voorbeeld geven. Ik wilde een vergunning aanvragen voor een boot. Ik zie mezelf nog binnenlopen bij het Bureau van de Ãœberwachungsstelle. Daar moest ik zijn voor die vergunning. Ik werd ontvangen door een vriendelijke Duitser die voor jou een papier, een vergunning, uitschreef. Op dat moment ben ik voor hem een gewone, neutrale, burger.