Mijn oom Joseph, de man van tante Lena, was handelaar in goud en zilver. Mijn oom moest af en toe naar België. Op zo’n reis, op de terugweg, kwam hij in gesprek met een onbekende man. Het was toen al 1941. Mijn oom heeft die man een Belgische sigaret aangeboden, samen hebben ze zitten roken. Diezelfde avond, thuis in de Swammerdamstraat, werd hij van zijn bed gelicht. Hij was door de man die hij een sigaretje had gegeven, verraden. Kwam het door het roken of had hij iets teveel gezegd? Wie zal het zeggen, maar mijn tante was helemaal overstuur. Diezelfde ochtend kwam zij naar ons toe, met haar kind onder de arm. Hun zoon Aron was nog geen jaar oud. Het zal een uur of zes zijn geweest toen ze voor de deur stonden. Mijn moeder heeft haar eerst tot rust laten komen. Daarna stuurde ze haar, ik moest mee, naar huis om wat spullen voor die kleine te halen.
Ik denk dat mijn tante ongeveer drie à vier uur bij ons geweest. Wat denk je: praktisch het hele huis was leeggeroofd. De buren hadden hun best gedaan. Er stond alleen nog een groot dressoir, wat andere grote meubelstukken en er hing nog een klein schilderijtje. Ook de kleren van die kleine waren er nog. Dat is toch niet voor te stellen?
Mijn tante heeft toen de keuze gemaakt om onder te duiken. Dat verliep echter allemaal niet zo goed. Die kleine was niet stil te houden en dat op een plek waar een kind echt niet mocht huilen. Uiteindelijk heeft zij zich vrijwillig gemeld om naar Westerbork te gaan. Maar eerst heeft ze nog enige tijd bij ons in huis gewoond.