In een communiqué van december 1925 legt de Dienst der Gemeentelijke Wasch- en Schoonmaak-, Bad- en Zweminrichtingen (WSBZ) uit hoe het wasproces verloopt. Het Washuis, op de benedenverdieping, bestaat uit de wasafdeling, een wacht- en kleedruimte, de kassa, de machinekamer en een paar kleine kantoorkamertjes. In een aanbouw zijn de stoomketels met toebehoren ondergebracht. Naast de fabrieksschoorsteen is een ruimte voor het stallen van kleine wagentjes of handkarren.
De wasafdeling, het eigenlijke Washuis, bestaat uit twee vleugels met elk acht wascellen. Elke cel is ingericht met een kleine wasmachine, een waskuip (voor de handwas) en de nodige aanvoerbuizen voor warm en koud water en stoom. Het enige dat de huisvrouwen mee moeten nemen, is de was. Alle benodigde wasmiddelen worden verstrekt. Buiten de wascellen zijn twee centrifuges en twee dubbele droogkasten opgesteld. Voor het stijfselgoed is er een tobbe met een wringer. In één van de vleugels is ook een ‘koud-mangeltje’ (= soort strijkinstallatie).
In het kleedlokaal zijn kluisjes waar de overkleren opgeborgen kunnen worden. De sleutels kunnen worden opgehaald en terugbezorgd bij de kassa.
Bij binnenkomst wordt de was gewogen. Het maximum voor één wasbeurt (machine- en handwas) is gesteld op 15 kilo. Eén wasbeurt kost fl. 1,25. Dat is wel inclusief zeep, stijfsel en blauwsel. Met uitzondering van het centrifugeren, voeren de huisvrouwen het gehele wasproces zelf uit. De eerste tijd zullen er ‘geoefende hulpkrachten’ aanwezig zijn om aanwijzingen te geven. Het gebruik van de wascel is gesteld op maximaal 1½ uur.
“Bij regelmatig flink doorwerken, doch zonder overhaasting, kan het gehele wasproces, dus inclusief het drogen en vouwen, in twee uur afgelopen zijn.”
Openingstijden zijn van maandag tot en met vrijdag van 8 uur in de ochtend tot 5 uur in de middag. Zaterdag is het Washuis open van 7 tot 12 uur in de ochtend.