Ooit stond er op de hoek van Mauritsstraat en Weesperzijde letterlijk een hoekhuis: het liep taps toe, met heel weinig voorgevel op de Amstel gericht als de afgeronde punt van een speer. Ik ben daar wel eens op bezoek geweest. Bij een zuster van een jonge vrouw die dacht dat Christus wit was. Maar dit laatste is alleen van belang voor kenners van de gedichten van Lucebert. Die zuster had een man als kunstschilder, of was het andersom?
Het moet dicht na 1945 zijn geweest dat ik daar stond met mijn rug naar de punt van de speer toe. Tegen de overmuur van de woonkamer was een lichtje, het was een soort altaartje, gewijd aan Boeddha, zoals mij werd verteld. In die tijd was dat nog heel uitzonderlijk. Ik en vele anderen rondom me wisten toentertijd nauwelijks of niets over Boeddha. Het pand is nu allang gesloopt. En Boeddha is ook hier een bekende figuur geworden.
Onderaan de Weesperzijde, in de De Wetbuurt, woonden jaren vijftig Claartje Eisenloeffel en Pieter van der Staak. De eerste werd door Lucebert ‘Clara de Heldere’ genoemd, de tweede was een gitarist en componist. Ik kwam daar vaak. Pieter en ik improviseerden nogal eens: hij op de gitaar, ik op het instrument dat taal heet. Hij kon troms laten roffelen, brandweersirenes laten loeien en noem maar op. En ik deed óók mijn best. Andere avonden schaakten we. Pieter boetseerde en bakte schaakstukken, alleen voor hem en mij. Een eer. Claartje kookte verrukkelijk. Ze deed dat soms in kleur. Toen mijn dichtbundel in de Windroos reeks verscheen (1958), kreeg ik een feestdiner aangeboden. De kleur mocht ik kiezen. Ik zei: paars, net als de kleur van mijn bundel. En inderdaad: al het eten was paars, zelfs de mosterd. Nooit vond ik meer paarse mosterd.