Uit pure boosheid huurde de oude Rijkenborgh in 1942 het winkelpand op nummer 93, zodat er twee identieke neringen naast elkaar gevestigd waren. Toch heeft het niet lang geduurd of de verstandhouding verbeterde en toen Martin Ekelschot er in 1983 mee ophield, was hij zowel met vader als zoon Rijkenborgh goed bevriend. In de praktijk zaten ze elkaar ook niet in de weg, de firma Rijkenborgh nam alle reparaties van de Huf winkels en de firma Ekelschot deed dat voor Matto. Reparaties werden namelijk niet alleen door particuliere klanten binnengebracht, maar ook door schoenenwinkels die goede service aan hun klanten wilde bieden. In die jaren werden de gerepareerde schoenen ook nog bij de klanten thuisbezorgd. Joop herinnert zich dat hij als kind van een jaar of elf al mee hielp door schoenen te poetsen en schoenen te bezorgen, bijvoorbeeld in Betondorp bij de moeder van de later beroemd geworden fotograaf Ed v.d. Elsken.
Hij vond dat volkomen normaal en omdat hij eigenlijk geen duidelijk beeld had wat hij later wilde worden, was het hem ook prima dat hij op latere leeftijd in de zaak van zijn vader kwam. Zijn eigen dochters hebben echter nooit op deze manier meegeholpen , want zijn vrouw - een slagersdochter - had het niet fijn gevonden om kind van een winkelier te zijn. Op andere wijze zijn vrouw en dochters hem echter tot grote steun geweest.
Joop heeft nooit spijt gehad van zijn beroepskeuze: "het is een schitterend vak, je kunt het product zo mooi maken als je zelf wil en kan en je hebt dientengevolge tevreden klanten." Om dat mooie resultaat te bereiken betrok Joop zijn leer bij voorkeur uit Trier, bij de firma Rendenbach, waar ze het leer nog op de klassieke wijze looien "met eikenschors en gedurende één jaar in het water, dan kan je met je gerepareerde schoenen door regenplassen lopen wat je wil , maar je voeten blijven droog."