Inbrekers
Mijn schoonmoeder en ik zaten gezellig in de woonkamer, met de gordijnen dicht. Plotseling hoorden wij glasgerinkel. Het was in het begin van de jaren negentig in de Vrolikstraat.
Er was in onze straat altijd wat aan de hand. Veel te vaak werden we opgeschrikt door de een of andere calamiteit. Glasgerinkel in de avond betekende opletten, omdat er weer iets gebeurde.
Samen gingen we in de tuin kijken. Mijn schoonmoeder kwam achter mij aan met als wapen een bezem. Eerst keken we voorzichtig naar buiten om het hoekje van de keukendeur. Wij hoorden bij Johanna, de buurvrouw, een geluid. Ik riep haar naam en ik liep in de richting van haar tuin. Mijn schoonmoeder volgde met de bezem. In het donker stuitte ik op Johanna die gewapend was met een mattenklopper. Toen wij elkaar zo zagen kregen wij de slappe lach.
Naast Johanna woonde haar dochter. Die was niet thuis, maar de ruit van haar achterdeur was ingeslagen. Er was ingebroken. De inbreker was er echter niet meer, maar moest nog ergens in de buurt zijn. Ik belde meteen de politie. Daarna liep ik naar de straatkant om zoveel mogelijk buren te alarmeren. Ik riep dat ze moesten kijken of er geen inbreker uit een van de huizen kwam. De politie kwam gelukkig snel. Die vond de inbrekers in het huis van mijn buren aan de andere kant. De dieven hadden bij de dochter van Johanna een paar pantoffels buitgemaakt. Daardoor kon de politie bewijzen dat zij ook daar hadden ingebroken.
365 keer bekeken