De Eerste Atjehstraat wordt zo'n belangrijke straat voor mij dat ik er in 1971 / 1972 een gedicht over schrijf. In feite is dat mijn eerste sonnet. In het gedicht spreek ik van gladde wanden. Die waren er ook. Met name aan de linkerkant (vanaf het spoor) was er veel betegeling. De straat 'glom' als het ware.
Eerste Atjehstraat
Toen ik de straat eens binnenging; Er over dreven wolken, wit Weerspiegeld in de glinstering Van grote plassen, dacht ik dit
Een hartslagader die in flauwe bocht De baan aangaf waarlangs snel Ik met de stroom, als kleine cel, Een uitweg uit het lichaam zocht
Het licht weerkaatste glimmend tegen De binnenkant der gladde wanden Waarlangs ik willoos werd gevoerd
Ik ontvluchtte dit beeld halverwege Nadat de angst mij overmande Dat naar geen doel dit zoeken voert
de eerste en de tweede atjehstraat liepen schuin naar elkaar van celebesstraat naar atjehplein,
ik herinner mij deze straten en vond het als opgroeiend kind daar fijn.
diverse vrienden en vriendinnen heb ik in beide straten gehad en herrinner mij maar enkele ik noem geen namen,
weet wel dat we allemaal graag op het pleintje daar kwamen.
het atjehplein waar we "savond samen kwamen en onze jeugd beleefde zoals de jeugd dat pleegde te doen in die tijd,
soms stond iedereen er en soms ineens was je enkele stelletjes kwijt.
de snackbar aan de overkant waar je dan nog wat te eten kunt halen,
veel brommer geknetter met geschreeuw en de omwoners maar balen .
in de ene straat woonde mijn vriendinnetje met haar zussen en nog veel andere jongens en meiden.
op het plein woonde en goede vriend en andere jongens en meiden die net als ik savonds daar vrijde.
in de eerste atjeh was het karewiel waar wij in de weekeinden bezit van namen,
bandjes speelde er harde muziek en wij kwamen graag daar samen.
''een band sloeg de gitaren daar stuk ech een gekkehuis,
maar een buurthuis van geluk.
het geluk van mijn jeugd daar in de buurt waar ik wonde op de insulinde weg,
enkele vroegere meisjes en jongen zijn er helaas niet meer ze hebben ons voorgoed verlaten,
terwijl ik zo graag nog eens met heb had willen praten.
gewoon over vroeger de tijden van welleer.
het doet mij pijn maar die tijd die komt nooit meer
oost is kapot en verloederd zijn de straten en pleinen in de buurt waar wij in de avond ook weg werden gestuurd,
maar wij hadden respekt voor andere mensen,
en dan wilde ik eigenlijk mij voor amsterdam ook wensen.