Ik ben geboren in een communistisch georiënteerd gezin en was een jongen van vijftien jaar toen de oorlog uitbrak. Bij mij thuis was er geen sprake van geloof en een eventuele Joodse afkomst speelde geen enkele rol. Toen de nazi’s de jodenster invoerden kregen ook wij aangezegd, dat wij een ster moesten dragen.
Tegelijkertijd werd ons allerlei beperkingen opgelegd. We mochten niet meer met de tram, niet in parken, bioscopen en cafés’s komen. Ook fietsen was verboden.
Het bleek dat mijn grootmoeder ons, buiten ieders medeweten, allemaal had laten inschrijven bij de Nederlands Israëlitische Gemeente. Mijn ouders hebben hiertegen geprotesteerd en het uiteindelijk na twee jaar bij de rechtbank gewonnen. In die twee jaar heb ik rondgelopen met een doorlopende angst voor razzia’s, mocht ik niet deelhebben aan een maatschappelijk leven en moest ik ’s morgens naar mijn baas lopen.
Ik heb geluk gehad. Heel veel van onze buren, volwassenen en kinderen, zijn weggehaald en vergast. Het beangstigende was, dat het leven voor de meeste mensen gewoon doorging. De trams reden, de straten waren verlicht, de bioscopen trokken hun publiek maar bij nacht en ontij werden de mensen weggehaald. Ik was lid van de voetbalvereniging Transvaalkwartier.
Van de club, waar ik in speelde, hebben hooguit twee jongens de oorlog overleefd. Wij moeten de slachtoffers van de nazi’s niet vergeten. Niet alleen omdat zij Amsterdam Oost bevolkten maar ook om er voor te zorgen, dat het nooit weer kan gebeuren tot mensen op grond van hun ras, geloof of politieke overtuiging, worden vervolgd en vermoord.