Eerst woonden we in de Czaar Peterstraat. Maar daar hadden we een NSB'er boven ons wonen. Mijn moeder was van joodse afkomst; daarom zijn we verhuisd naar een twee-verdiepingenhuis aan de Zeeburgerdijk. Heel prettig wonen aan de waterkant; we keken uit op het abattoir waar ik later dertig jaar gewerkt heb. In de oorlog hebben we ondergedoken gezeten in Hilversum, bij de familie Visser. Mijn grootouders, die in de Blankenstraat woonden, zijn weggevoerd naar Auschwitz.
In West zou ik niet willen wonen. Vroeger was Oost heel avontuurlijk. Een eldorado voor jongens. Je had er de Rietlanden, de haven, het abattoir, de markt, de jodenmanusssie waar nu het Flevopark is - dat was een natuurgebied tot aan de Diemerzeedijk. Alles is veranderd, je kent het niet meer terug. In de haven haalde je olienoten, kokosnoten, die met grijpers op de kade werden gebracht. Er waren ook hele kisten met krenten - je zag een spoor van krenten. Er viel altijd wel wat te rauzen. Dat was je gewend in de oorlog - dan moest je wel.
Vroeger had je ook katapultgevechten tussen de ene straat en de andere zoals de Zeeburgerdijk tegen de Sumbawastraat. Ik zat bij Zeeburgia, de algemene buurtvereniging. We speelden slagbal met rondjes, net als bij honkbal. De put diende als doel. En ook bok-bak-berrie. Dan stonden er zes kinderen op een rijtje voorover gebogen. Mooi spelletje, vooral als er meisjes bij waren.
Als je vroeger wat geflikt had op straat, werd je onder politiebegeleiding naar huis gebracht. Je kreeg een briefje mee dat je op woensdagmiddag op het politiehoofdkantoor bij de Elandsgracht moest komen om een opstel te maken. Je kreeg eerst een preek van een brigadier. Je zat er met een mannetje of veertig. Door het gras lopen werd al bestraft. Dat zou nu natuurlijk een lachertje zijn.