Vanuit onze woonkamer keken we op het Transvaalplein. In het midden van het plein, naast de weg, hadden de nozems hun ‘hangplek’. Ze stonden daar altijd met een paar brommers.
Wij speelden in de zandbak, en het was heel fascinerend als hij geleegd werd. Dan zag je hoe diep die bak eigenlijk was. Daarna kwam er weer nieuw zand in, dat werd er met een lopende transportband ingegooid. Ik maakte daar bergen, en daarin kwamen dan tunnels. Dan kon je daarin en balletje naar beneden laten rollen. Des te langer dat het duurde voordat hij beneden was, des te spannender was het! Een keer had ik mijn autootjes mee naar de zandbak, maar een vriendje van me maakte er eentje zoek, zodat ik hem een bloedneus gaf. Daarna bleven de autootjes thuis.
Op een hoek van het plein stond vaak een wagen met etenswaren. Mijn moeder kocht er niet echt veel geloof ik, maar ik weet nog wel dat je bij de margarine een heel klein bouwpakketje kreeg. Er waren er negen, waaronder een auto, een huifkar, een olifant, en een kubus. Mijn ouders vertelden me in 2003 dat er op het plein altijd een man rondliep, ‘het wachie’. Een man die door de gemeente was aangesteld en een praatje maakte en soms wat zand in de zandbak terugveegde. Ik wist dat helemaal niet!