We woonden in de Schagerlaan, een straatje opzij van de Ringdijk. Het was een echt buurtje, iedereen kende elkaar en ging met elkaar om. Het was er heel gezellig, er waren veel kleine winkeltjes. Onze winkel was op nummer 10, een kruidenierszaakje waar we ook melk verkochten. Concurrentie kenden we niet. Iedereen had zo zijn klanten. Naast ons had een nicht van mijn moeder een melkwinkel.
De mensen hadden niet veel geld in die tijd. Ik ben van 1919. Vanaf ongeveer mijn veertiende moest ik meehelpen in de winkel van mijn ouders, ik zat toen op de modevakschool in de Zacharias Jansestraat. Veel mensen kochten op de pof omdat ze arm waren. Ik stond in de winkel als het druk was en bracht de boodschappen rond. Dat vond ik heel normaal, maar bij sommige mensen was het eng.
Zo moest ik bijvoorbeeld boodschappen brengen bij een vrouw in de hoogbouw, vooraan in de laan. Ze beweerde dat ze een kat had die praten kon. Ik moest er iedere dag een halve liter melk brengen en ik vond het een eng mens. In de Dijklaan, eigenlijk de 2e Ringdijkstraat, woonde nog zo'n type. Bij haar moest ik altijd vier beugelflesjes pils brengen. Ze stond me al op te wachten, zo'n dorst had ze. Dat huisje daar, zo'n huisje heb je nog nooit gezien. Eén kamer met een aanrecht en een bed, en in het midden een potkachel met een pijp, zo door het dak! Gek, hè, dat ik dat zo eng vond?