Ik woonde met mijn ouders in de Sibogastraat. Die komt uit in de Celebesstraat langs het spoor. Om te koken en ons een beetje warm te houden in de winter hadden we kolen nodig en die waren bij de kolenboer niet meer te krijgen. Met een aantal buurmannen stormde mijn vader af en toe naar de spoordijk want er kwam dan een goederentrein met platte wagons vol kolen langs; die waren bestemd voor Duitsland. De trein moest rangeren in de Watergraafsmeer en reed daarom langzaam. De mannen klommen over het hek, klauterden de dijk op en sprongen dan op een kolenwagon. Wij, kinderen, liepen beneden mee om de brokken kool die ze naar beneden gooiden onder het hek door te graaien en in een meegebrachte bak of teil te doen.
Op een keer, ik had mijn bak al half vol, hoorde ik schieten vanaf de andere kant van het spoor. Ik schrok vreselijk: "Ze maken mijn pappa dood!" Ik liet mijn bak achter en rende richting station waar de tunnel naar de Dapperbuurt is. Gelukkig kwamen de mannen er al aan. Ze hadden het meteen op een lopen gezet en niemand was geraakt. Gerustgesteld liepen we naar huis. Tot mijn verrassing stond mijn kolenbak met inhoud nog bij het hek waar ik dat kostbare bezit had achtergelaten.Die avond genoten we extra van het snorrende noodkacheltje in onze veilige keuken.
De volgende dag ging ik kijken of er nog wat brokjes kool vergeten waren. Terwijl ik zocht voelde ik ineens dat er iemand naar me keek. Zoekend speurde ik in de rondte. Geschrokken zag ik op de spoordijk het hoofd van een Duitse soldaat. Hij zwaaide naar me en ik meende dat hij iets wilde vertellen. Hij had een vriendelijk gezicht en leek wat ouder dan de meeste soldaten. Wij leerden dat alle Duitser 'rotmoffen' waren, maar deze bleek aardig; hij gooide me een aantal koolbrokken toe die tussen de rails waren gevallen. Dat heb ik nooit vergeten; je moet niet iedereen over één kam scheren.