Bora de Rijke Sweijd (1924) is geboren in Betondorp, haar ouders waren een van de eerste bewoners van het 'Rode Dorp'. Het gezin woonde achter de kapperszaak van haar vader Jacob Sweijd.
"Mijn vader was Joods en mijn moeder niet. Bij de opa en oma van mijn vader gingen wij af en toe op vrijdagavond eten in de Vrolikstraat waar ze woonden en dat was altijd heel gezellig. Dan zaten we soms wel met tien mensen aan tafel. De vrijdagavondmaaltijd is in een Joods gezin heel belangrijk. Het is het begin van de sabbat en dan wordt er extra lekker gekookt. Kippensoep, vlees, groente en als dessert een hele grote cake. Oma maakte die zelf en liet die dan voor tien cent bakken bij de bakker, omdat ze zelf geen oven of fornuis had. Om de beurt mochten wij blijven slapen en als we dan de volgende ochtend wakker werden bracht opa ons een bord met al het lekkers dat we gemist hadden omdat we op tijd naar bed moesten. Als we naar ons huis in Betondorp gingen was dat vaak met een taxi en dat was dubbele pret.
Toen de oorlog uitbrak was ik nog geen zestien jaar en zat ik midden in het eindexamen HBS. Op de kapperszaak kwam een bordje met: "Joodsche Zaak", maar Joodse klanten waren er niet meer. Hij mocht niet meer met de tram en moest lopend naar klanten.
Een keer moesten we naar de Euterpestraat, tegenwoordig de Gerrit van der Veenstraat, om ons te melden bij de Zentralstelle für jüdische Auswanderung. Van hieruit werd de deportatie van Joden georganiseerd. Mijn vader werd apart genomen naar een andere ruimte. Ik ben naar het hoofd toegegaan en heb hem in mijn beste schoolduits uitgelegd dat mijn ouders een gemengd huwelijk hadden. Mijn vader mocht met ons mee naar huis. Het was toen al wel laat op de avond en we konden niet meer terug naar huis vanwege de avondklok. Gelukkig waren er mensen in de buurt waar wij toen de nacht konden doorbrengen.
In 1942 zijn wij weggegaan uit ons dorp en verhuisd naar de Diamantstraat. Mijn vader heeft gelukkig de oorlog overleefd.