In 1952 (ik was toen zes jaar oud) verhuisde ik van het Wilhelmina Kinderziekenhuis in Utrecht naar Paviljoen 10, de quarantainebarakken voor tbc-patiëntjes aan de Zeeburgerdijk in Amsterdam-oost.
Mijn ouders waren al eerder verhuisd naar de Watergraafsmeer en woonden op de Linnaeuskade tegenover de gashouders en het hondenkerkhof. Na mijn ziekte die twee jaar duurde, ging ik naar de Tweede Openluchtschool in het Oosterpark en volgde lager onderwijs en de mulo aan de Hogewegschool, vlak om de hoek. Ik verzamelde handtekeningen van Ajacieden bij stadion De Meer en was actief in het kerkelijk leven (Rehobotkerk, Zacharias Jansestraat) en politiek jongerenwerk (AR-jongerenorganisatie, afdeling oost).
Over mijn jeugd in Amsterdam-oost schrijf ik hieronder iedere week een kort verhaal. Want ik ben geboren in Utrecht, maar getogen in de Watergraafsmeer, een periode van twintig jaar die mijn leven zo goed als volledig heeft bepaald.
Nu woon ik in Vianen (onder Utrecht), met Ineke, mijn vrouw. We hebben samen drie kinderen en vier kleinkinderen. Ik was 25 jaar vakbondsbestuurder en studeerde psychologie. Na mijn pensioen ben ik gaan schrijven. Mijn nieuwe (derde) boek heet ‘Wie de jeugd heeft kan wel janken’. Het is een roman en volgt dus niet de werkelijkheid. Het boek gaat verder dan de woon- en leefomstandigheden in Amsterdam-oost. De hoofdpersoon vertelt over haat en jaloezie binnen een gezin dat langzaam maar zeker uiteen valt en over zijn langdurig verblijf bij een steenrijke oom. Over de ontdekking van de grotemensenwereld tijdens zijn kantoorbaan in de binnenstad van Amsterdam en vanaf 1971 in Den Haag waar hij te maken krijgt met de hypocriete wereld van het politiek jongerenwerk.
‘Wie de jeugd heeft kan wel janken’ verschijnt begin september 2015 bij Uitgeverij De Brouwerij |Brainbooks te Maassluis.