Na de bevrijding wilden mijn ouders terug naar de buurt, de Transvaalbuurt. Het bleek al snel dat we niet terug konden naar de oude woning. Onze oude woning en winkel waren tijdens de oorlog toegewezen aan een ander. De persoon die in onze woning was geplaatst, was iemand van wie het oude bedrijf oorlogsschade had geleden (gebombardeerd bijvoorbeeld). Voor alle duidelijkheid moet gezegd worden dat het geen foute Nederlander of “Verwalter" was (= zaakwaarnemer, die de leiding van ondernemingen van joodse eigenaren overnam).
Gelukkig had mijn vader nog een vriendje van voor de oorlog. Dat vriendje was Evert, de melkboer die zijn winkel in de Chrstiaan de Wetstraat had. Het zal ongeveer 10 of 11 mei zijn geweest dat hij Evert opzocht. Hij vertelde dat we terug wilden komen in de buurt, maar dat we geen onderdak meer hadden omdat onze woning bezet was. Evert heeft toen zijn woning aangeboden, hij maakte er toch geen gebruik van. Kort daarna kwamen mijn oom en tante terug, zij hadden Bergen Belsen overleefd. Zij zijn toen bij ons in komen wonen en zo waren we met zijn zessen.
De voorzienigheid, die van mijn vader althans, had er gelukkig wel voor gezorgd dat hij direct weer aan het werk kon. Hij kon dankzij zijn papieren uit de koffer van mijn moeder aantonen dat hij alle bakkerdiploma’s had, dat hij jarenlang zetbaas was geweest op de Tugelaweg enzovoort. Daarnaast had hij kort voordat we zelf zijn ondergedoken al het bakkersgereedschap van de Tugelaweg 70 laten onderduiken. Via via zijn die spullen toen naar het andere filiaal van bakker Pront (in de Uiterwaardenstraat) gebracht. We zijn toen tijdelijk in de Kribbestraat gaan wonen. Na een jaar is mijn vader de winkel aan de Tugelaweg 80-82 begonnen.