In 1928 kwamen wij met ons gezin in de Schalk Burgerstraat, in de Transvaalbuurt, te wonen. De buurt had toen een heel ander aanzien dan nu. Eén kant van onze straat was nog een bouwterrein en het hele wegdek was het domein van de kinderen.
We speelden ongehinderd door verkeer fanatiek slagbal met rondjes; meisjes hadden alle ruimte met een lang springtouw en in een lange rij ging het van: “in spin de bocht gaat in, uit spuit de bocht gaat uit. Ik was zo bang het niet goed te doen dat ik altijd in het touw verstrikt raakte.
Mijn zusje Miny en ik gingen naar de meisjesschool “Oranje Vrijstaat” in de Smitstraat. Een meisjesschool leek onze moeder zo keurig! Onze jongste Jan bezocht de kleuterschool in de Joubertstraat, maar dat was helaas maar kort. Op een keer namelijk kwam hij uit de school gerend en kwam met zijn kopje tegen een zandkarretje met paard ervoor. Dat heeft hij niet overleefd.
Op onze meisjesschool, de Oranje Vrijstaat, zaten ook veel Joodse meisjes; op zaterdag kwamen een aantal niet. Daar sloegen wij geen acht op, zo was het nou eenmaal. De doem rustte nog niet op onze buurt. Het hoofd van onze school was juffrouw Hundt. Zij heeft later veel bijstand gegeven aan haar Joodse kinderen. Haar goede vriendin juffrouw Boots was hoofd van een school in de Christiaan de Wetstraat. Mijn moeder heeft gezien hoe zij, toen zij met haar klas uit wandelen was, de kar van een bananenventer leeg kocht voor haar kinderen. Onnodig te zeggen dat er in onze buurt overal geldgebrek was.