Op 26 maart 1942, om ongeveer 17.00 uur, vond een aanrijding plaats tussen een motorwagen van tramlijn 11 en een met twee paarden bespannen lege vrachtwagen. Deze vrachtwagen was het eigendom van de Gebroeders Ruiter uit de Spaarndammerbuurt. De koetsier was A. Ruiter.
Situatieschets en gevolgen.
De tram reed in de richting van het Weesperplein, naar de Beukenweg. De vrachtwagen reed in een tegenovergestelde richting, van het Oosterpark naar het Weesperplein. Deze wagen reed over de trambaan omdat een vierwielige vrachtauto zeer langzaam langs de voetweg reed. Toen koetsier De Ruiter met zijn paarden langs deze vrachtauto reed, schrokken de paarden van het plotselinge geraas van de motor van de vrachtauto. De paarden sprongen naar links op het tramspoor van de tegemoetkomende tram 11. Omdat de afstand hooguit maar tien meter was, kon de tram niet meer op tijd stoppen. Een botsing, met schade voor tram en vrachtwagen, was het gevolg. Van de tram werd de voorzijde ingedeukt en de ruiten van de linkervoordeur vernield. De vrachtwagen was ogenschijnlijk slechts licht beschadigd, wel was het gehele tuig afgebroken. Eén van de paarden kwam door de schrik van de botsing ten val. Gelukkig had het paard geen groot letsel.
Onderzoek van de politie.
De politie was snel ter plaatse en onderzocht de kwestie. Er werd geconstateerd dat er geen alcohol in het spel was. Het wegdek was niet nat of anderszins glad. De koetsier gaf aan dat hij was verzekerd. Hij wist echter niet meer waar.
Dat de politie zo snel ter plaatse was, kwam doordat de agent van politie Davids op het voorbalkon van tramlijn 6 stond. Deze tram stond achter de eerder genoemde lijn 11. Hij zag het ongeluk van ongeveer 50 meter gebeuren.