Wij waren een gezin met vader en moeder en drie kinderen. Mijn moeder was enig kind en geboren in 1920. Haar moeder was na het overlijden van haar vader aan de griep in 1922 niet meer getrouwd. Mijn vader kwam uit een gezin met acht kinderen, waarvan er ook nog drie waren uit een eerder huwelijk van mijn oma. Haar man was in 1913 bij Van Gend en Loos verongelukt.
Mijn moeder was dus niet gewend aan twee opgroeiende jongens die aardig wat brood lusten. Van 1956 tot 1965 woonden wij in de Palembangstraat. De bakker op de hoek van de Insulindeweg en Halmaheirastraat was Bakkerij Kerkvliet en daar haalden wij brood. Aanvankelijk ongesneden met een dun vel vetvrij papier erover heen. Wij vonden een wit ‘pannetje’ erg lekker en vooral als dat wat doorbakken was. Casinobrood vond ik wel interessant vanwege de naam. Rond brood met ribbels had ook zijn bekoring en bruin brood werd nauwelijks gehaald. Dit brood had het imago voor de armen te zijn. Pas nadat er ontdekt was dat de volle graankorrel de broodnodige vitamine B bevatte, kwam langzamerhand dit brood in zwang.
Bakker Kerkvliet zelf was een forse man. Vanuit de bakkerij zag je dat hij grote houten platen in de oven schoof of die eruit haalde. Mevrouw Kerkvliet wist hoe het met het hele gezin ging en vroeg daar af en toe vriendelijk naar. Ze gaf de kinderen altijd een schuimpje of een ‘balletje’. Een goede vorm van klantenbinding. Op Luilak had zij al vroeg warme luilakbollen. Margarine erop, met suiker bestrooien, hmmm… heerlijk… toen! Ook wist zij dat er op vrijdag vaak geen geld meer was om brood te betalen en gaf het dan mee op de pof. Dat kwam dan op zaterdag wel weer goed als mijn vader met zijn zakje loon thuis kwam van de Nederlandse Dok en Scheepbouwmaatschappij (NDSM).