Melkhandel van der Vecht
Zoals ik al eerder vertelde woonden wij in de Boetonstraat, schuin boven de melkhandel van de familie van der Vecht .Buitengewoon aardige mensen, vooral als je een jongetje van zo tussen de zes/zeven en tien jaar bent. Waarom? Er viel altijd wel een korstje kaas te halen.
Plakjes kaas, dun gesneden
In die dagen kocht je niet zoals nu een stuk kaas, al dan niet in plastic gegoten, bij de supermarkt, maar je kocht een onsje, of zelfs wel een half onsje kaas. Na de bestelling pakte de melkboer dan de desbetreffende kaassoort, jonge, lichtbelegen, belegen, oudbelegen, oud, jonge of oude Leidse kaas, legde deze kaas, zo groot als een groot soepbord en kilo's zwaar op zijn snijplank en met een soort hakmes werden er dan de plakjes afgesneden. Met een stelknop kon hij er de dikte van de plakjes mee regelen. Ik moest er van mijn moeder altijd bij zeggen: "Dun gesneden". Dat leverde namelijk meer plakjes per gewicht op. Ik zei het al, we hadden het niet breed. Maar wie wel, ik denk dat hij de kreet, "Maar wel dun gesneden", bij iedere kaasbestelling hoorde.
Enfin, of zoals het in Amsterdam Oost heette, afijn, de kaas was niet eeuwig en op een gegeven moment was het overgebleven stuk zo klein dat hier geen plak meer af te halen was. Dit werd niet weggegooid, maar bewaard en zo nu en dan, als ik in de winkel kwam voor boodschappen, tegen mijn zin in gestuurd door mijn moeder, ik had namelijk altijd veel belangrijker dingen aan mijn hoofd, zei de melkboer, volgens mij ook wel Ome Piet geheten, "Mot je een stukje kaas?" Een beetje nors, maar wel vriendelijk. Dan was ik weer spekkoper.
Twee huizen naast de melkhandel, in de Baweanstraat, was de slagerij van van de Voorst. Niet dat die als zodanig te herkennen was, hier was iets vreemds aan de hand. Iets wat ik nooit ergens anders gezien heb of van heb gehoord heb en waar ik mij tot op de dag van vandaag nog afvraag, hoe ze hier ooit toestemming voor hebben gekregen van de autoriteiten. De slagerij was voor de buitenwereld n.l. niet te herkennen omdat deze zich in een gewone benedenwoning bevond en wel in een slaapkamer.
De familie van der Voorst, waren buitengewoon aardige mensen. Als de buitendeur openstond, was de zaak geopend, je liep de gang door en kwam dan in een centrale hal, of zeg maar halletje. In de achterslaapkamer, geloof het of niet, was de slagerij gevestigd. Staande in de deuropening van de kamer kon je de slagerij inkijken, hier hingen de halve runderen en was het hakblok en de gehaktmolen.
Het kon er flink druk zijn en dan stond je makkelijk in de gang te wachten tot je in de buurt van de slaapkamer/slagerij kwam . Vleeswaren werden niet verkocht, ik neem aan wegens plaatsgebrek, maar verder alle soorten en kwaliteiten vlees. Wonderbaarlijk, maar nog vreemder was het feit, dat de familie van der Voorst behalve uit man en vrouw en zoon Frans, nog bestond uit de herder Maxi. Geen kleintje, maar een flink kalf. Dit dier moet in de hemel hebben geleefd. Wat is nou een betere plaats voor een hond dan een slagerij. Volgens mij leefde hij op de restjes. Maar een hond in een slagerij???
Mocht iemand mij kunnen vertellen hoe in vredesnaam dit plaats heeft kunnen vinden, dan hoor ik het graag. Maar toen vond ik het doodgewoon.