Mijn moeder had mijn zusje kunnen verkopen. Mijn zusje was vier en een half jaar jonger dan ik. Ze was een heel mooi kindje met kleine krulletjes en mensen wilden haar kopen. Mijn moeder heeft dat natuurlijk niet gedaan. Mijn zusje kreeg overal van alles. Maar het was wel een lastig kind hoor. Mijn moeder stuurde mijn oudste zus wel met mijn kleine zusje de straat op. Als de augurkenman kwam, wilde mijn zusje augurken en die kreeg ze dan ook. Ik heb geen slechte jeugd gehad. Mijn vader was streng, dat was de tijd, maar zorgzaam. Hij werkte bij de gemeente, dus hij werd niet werkloos. Er was vroeger armoe hier, maar ook eenheid. Dan had de een wat en dan de ander. Als we kapucijners met spek aten en het buurmeisje kwam binnen dan kon ze mee-eten. Garnalen kon je levend kopen. Wij kookten ze en er werd met een pook doorheen geroerd om de slechte eruit te halen. Ze werden in een vergiet afgespoeld en dan gingen wij garnalen pellen. ‘s Avonds dopten we pinda’s boven een krant. Ik liep op klompen. Op school kreeg je een klompenbon en je moest zo lang met die klompen doen. Als ze eerder stuk gingen, dan zette mijn vader er een bandje omheen van een sinaasappelkistje. In de oorlog had mijn vader een broodwijk. Omdat hij astmatische bronchitis had, hielp ik hem met zijn kar de brug op. Hij waakte ‘s nachts bij de bakkerij en ‘s ochtends kreeg ik een stukje warm brood.
Armoe en eenheid
Er was vroeger armoe hier, maar ook eenheid. Dan had de een wat en dan de ander.
4560 keer bekeken