1943 is een somber jaar geworden voor de Joodse bevolking van de Transvaalbuurt. Na dat jaar woonden er nauwelijks nog Joden. De meeste Joodse bewoners waren weggevoerd naar de concentratiekampen en daar vermoord. Slechts een enkeling kon onderduiken.
Tot die kleine groep van onderduikers behoorde ons gezin. Dankzij Ome Herman Elzinga, straatagent in de Transvaalbuurt, vonden wij een onderduikadres. Ome Herman woonde samen met zijn vrouw in Betondorp in een niet al te grote woning aan Onderlangs 70. Hij bood ons een veilige plek aan. Hij moest het wel eerst aan zijn vrouw voorleggen. Want zo zei hij: “Mijn vrouw zit wel de hele dag met jullie opgescheept. Als mijn vrouw het goed vindt dat jullie bij ons onderduiken, dan komen we zaterdag of zondag langs om kennis te maken".
Dat was op maandag dus je kunt het je voorstellen dat mijn ouders zeven kleuren stront scheten. Want als je zit te wachten, duren vijf dagen wel erg lang. Zo werd ons gezin dus ‘gekeurd’ door Tante Jo. Dat is gelukkig allemaal goed gekomen.
Kort voor het zover was, werd mijn moeder echter plotseling opgepakt. Ze was buiten spertijd op straat, ze wilde even naar een buurvrouw die hulp nodig had. Ze was net buiten de deur toen er een NSB’er voor haar stond. Ze werd opgepakt en afgevoerd naar het hoofdkantoor van de SD aan de Euterpestraat (nu: Gerrit van der Veenstraat). Gelukkig voor haar en voor ons stond ze, na 2 of 3 dagen, in de goede rij. Ze mocht naar huis. Maar vanwege de zenuwen en de ischias kon ze niet meer lopen. Mijn vader is haar toen op een transportfiets gaan halen.
Mijn vader is kort daarna bij Ome Herman langs gegaan, en we zijn ondergedoken.