Ik was een beweeglijk kind, ik ben nog steeds iemand die iets moet doen. Tijdens het onderduiken heb ik leren schaken. Mijn ouders hebben me leren figuurzagen op karton. Ik heb ontzettend veel gepuzzeld in die tijd, dat doe ik nog steeds graag.
In die periode van het onderduiken werden de woningen in Betondorp regelmatig gecontroleerd door de gemeente (zij waren eigenaar). Vooral in de Hongerwinter kwam de gemeente nog al eens langs. Men kwam dan controleren of de deuren nog niet waren opgestookt, er was een groot gebrek aan brandstof in die tijd. Wat doe je dan met de onderduikers als de controleurs voor de deur stonden? Gelukkig werden dit soort controles aangekondigd, we konden maatregelen treffen. Mijn moeder werd als verpleegster vermomd, ze kreeg een hoofddoekje om haar zwarte haar te verbergen. Ze werd gezien als kraamhulp, Tante Jo was net bevallen, dus dat kwam goed uit. Mijn vader zat op de WC met zijn broek op zijn enkels als de diarree hebbende buurman. Mijn broer werd de straat opgestuurd en dan maar hopen dat hij weer veilig terug kwam.
Maar ik, als jongste, was een ander geval. Ik kreeg een prop in de mond met daarom heen een doek zodat die niet uit mijn mond zou vallen. Daarna werd ik met dassen en doeken vastgebonden en op het opklapbed gelegd. Het opklapbed ging omhoog en David was verborgen. Ik moest verdwijnen want die controleur kwam ook in onze kamer kijken.
Ik zeg altijd: "Anne Frank is er niet meer, ik ben er nog wel, maar ik heb precies hetzelfde meegemaakt. Dankzij Ome Herman en Tante Jo, die met gevaar voor eigen leven ons onderdak hebben geboden, ben ik nu een gelukkige opa. Mensen zoals Ome Herman en Tante Jo, daarvan waren er toen te weinig."