Was de Transvaalbuurt voor de Tweede Wereldoorlog voor een heel groot deel Joods, na de oorlog was dit wel anders. Negentig procent van de gedeporteerde Joodse bevolking is niet meer terug gekomen. De klantenkring van onze winkel was niet alleen Joods, wel voor een groot deel. Voor de oorlog kwamen de meeste van onze klanten uit de buurt. Na de oorlog kwamen er ook veel klanten van buiten.
Zo wisten mijn ouders dat hele families uit de buurt vermoord waren. Maar het kon ook gebeuren dat er iets bijzonders plaatsvond. Zo stond mijn moeder kort na de oorlog niets vermoedend in de winkel. Plotseling hoorde ze een fluitje. Mijn moeder dacht dat ze een hartaanval kreeg. Wat was namelijk het geval: voor de oorlog had je bij ons in de buurt een familie Stouwer wonen. Dat was wat je noemt een omvangrijk gezin, in de volksmond werd het ook wel een “vermeerderingsbedrijf" genoemd. Dat gezin had heel veel brood nodig. Maar die vrouw had dus nooit tijd. Zij was de hele dag bezig met het huishouden, met wassen en strijken en noem maar op. Als mijn moeder dan overdag, op zondag bijvoorbeeld, in de winkel stond hoorde ze een bepaald fluitje. Dan wist ze, dat is mevrouw Stouwer. Mevrouw Stouwer stond dan buiten en stak vijf vingers op. Dan wist mijn moeder dat ze alvast vijf broden apart moest leggen. Later op de dag werden die dan opgehaald. Van heel die familie is op één zoon na niemand teruggekomen. Alleen de oudste zoon had de oorlog overleefd. Die kende het fluitje van zijn moeder. Na de oorlog hoorde hij van een Bakker Verdooner op de Tugelaweg. Bij de winkel aangekomen floot hij net als zijn moeder voor de oorlog deed.