In 1976, op haar 19e, kreeg Alice in de Czaar Petersstraat haar eerste huis in Amsterdam-Oost. Het was een bel-etage, vlakbij het spoor aan het einde van de straat, voor haar gevoel het einde van de bewoonde wereld aangezien er aan de andere kant van het spoor alleen havengebied was. Tegenover haar huisje zat een klein kruideniertje waar je bijna alles kon kopen, maar waar Alice met zussie Bea vooral chips en koekjes kocht. Haar zus is een tijdje ingetrokken en dat was gezellig. Soms zetten ze de kachel heel hoog, cocktail erbij en dan deden ze alsof ze op een tropisch eiland zaten. En natuurlijk kletsten zij over jongens. Via haar zus ontmoette Alice de man waarmee ze getrouwd is geweest en waarmee zij een kindje kreeg.
Zwangerschap was de reden voor woningruil naar een groter huis met tuin, in de Makassarstraat. Het was een rustige buurt, op de dove buurman na die in zijn tuin steeds heel hard "Anna Anna" riep. Alice weet nog goed hoe heerlijk de tuin rook toen ze met haar pas geboren dochter thuis kwam en alles in bloei stond. Dat was in 1980.
Nu vijfentwintig jaar later woont Alice op een woonboot in de Amstel aan de Joan Muyskenweg. Dit is haar paradijsje waar ze gelukkig is, maar ze maakt zich ernstige zorgen over de toekomst. De gemeente Amsterdam wil boten en tuinen weg halen, zogenaamd voor de ‘zichtlijnen’. Alice hoopt op een wonder zodat ze altijd op haar geliefde plek kan blijven wonen.