Geen mens is voor hem veilig
Zinloos om weg te vluchten
Geen doel is hem te heilig
Zo stellen de geruchten.
De straten ogen koud en kil
Dat is zijn werkterrein
Precies zoals hij het hebben wil
Genietend van die pijn.
Voor de junk reeds een vertrouwde vriend
Bij de zieke een onwelkome gast
De zatlap die beter zegt te hebben verdiend
Is hij gaarne tot overlast.
Een onderscheid dat kent hij niet
Arm of rijk maakt hem niet uit
Bij jong en oud breng hij verdriet
Want een ieder is zijn buit.
Ook nu weer waart hij om ons heen
Gevoed door onze eigen geest
Met ogen van vuur en een hart van steen
Deze beeltenis van het beest.
Door holle straten klinkt zijn tred
Zijn contour bedekt de maan
Het liefst verschool je je in bed
Maar er is geen ontkomen aan.
Zijn spoor van naalden en kwaad vocht
Dat pad vol medicijnen
Waaraan wij allen zijn verknocht
Kwijnend in witte lijnen.
De hebzucht van de maatschappij
Dat gestolen licht uit andermans ogen
Die nijd maakt hij die rondwaart blij
In wie je niet wilt maar moet geloven.
Al vlucht je ijlings naar opzij
En verstop je in bos of kamer
Ooit komt hij ook bij jou voorbij
Die man met die grote hamer.