Iedereen vindt de Dappermarkt geweldig. Ik niet. Sinds het voorval, 6 jaar geleden, kom ik er niet meer. Het draaide, zoals zo vaak, om de ‘centen’.
Kort ervoor had ik op het postkantoor, bij de aankoop van postzegels, centen ontvangen. Maar centen, daar kraait geen haan meer naar. Misschien alleen nog de mensen op de markt, dacht ik. Ik toog dus naar de Dappermarkt waar ik een paar ansichtkaarten kocht bij een roodharige marktvrouw. Zij het geld, ik de kaarten.
Maar nee. Ze accepteerde geen kleingeld. Uit hoge borst zei ik: “U moét het accepteren. Het is een wettig betaalmiddel”. Zij probeerde boos de kaarten uit m’n hand te trekken. “U haalt de politie er maar bij”, zei ik, waarop zij reageerde als een stier op een rode lap. We raakten verwikkeld in een hanengevecht.
Woedend riep ze haar man om hulp, een beer van een vent, en die zette me klem tegen de achterkant van de kraam. Tegen zo’n overmacht was ik niet opgewassen, maar de kaarten liet ik niet los. Uiteindelijk stond hij met kapot gescheurde kaarten in zijn handen en ik met het kleingeld, totaal overstuur.
De notenman aan de overkant bekommerde zich om me en ‘als bewijs dat er ook aardige marktkooplui zijn’ gaf hij me een zakje nootjes. Hij adviseerde me om naar de marktmeester te gaan. Daar heb ik mijn verhaal gedaan. De politie werd erbij gehaald en de marktvrouw.
Toen kwam de aap uit de mouw: zij had me horen zeggen dat ‘ik’ met de politie dreigde. Daardoor was ze door het lint gegaan. Ik accepteerde haar excuses en koos het hazenpad, nog altijd overstuur en vol ongeloof dat ik het zover had laten komen. Ik, een vredelievende dame, maar zo koppig als een ezel.