Hier zou het moeten zijn. Het is maandagavond kwart voor 6 en ik sta voor een houten deur. Links van me staan stoeltjes en een tafeltje met een plantje erop. Zomaar op straat, in de regen. De regen moedigt mij aan om de deur te openen. Binnen is het rumoerig. De gastvrouw zegt dat ik net op tijd ben want het is bijna vol.
Gelukkig zie ik een vrij plekje dichtbij de deur. Dan kan ik weg wanneer ik wil. Rechts van mij zit een wat oudere heer met brilletje druk te praten; Links van me een dame met knotje en tegenover me een wat verwilderd uitziende jongeman.
De brillenman heeft in de gaten dat ik nieuw ben en steekt meteen van wal. Enthousiast vertelt hij van ‘zijn’ kerk. Ik heb niks met kerken, dus ik laat hem maar praten. Hij wil weten waar ik woon. Ik aarzel. Hij dringt niet aan.
Mijn overbuurman zegt iets, maar ik versta hem niet. Hij is er eigenlijk te jong voor, bedenk ik, maar zijn manier van praten lijkt op die van mijn vrouw na haar beroerte. Was ze er nog maar!
Een goedlachse jongen serveert een bord spaghetti. Hij knikt naar me. Ik knik terug en wrijf onbewust over mijn neus. Snel pakt hij het bord terug en komt met een ander bord met spaghetti. Met worst! Mijn buurvrouw krijgt geen worst. “Waarom?”, vraag ik. “Jij hebt vlees besteld”, zegt ze. “Je maakte toch dat gebaar met je vinger over je neus?”
Het smaakt heerlijk, vooral die pittige worst. Ik geniet ervan en ontspan. De jongen serveert vervolgens een tiramisu waarbij je je vingers aflikt. Zo lekker is het. We wisselen weer een blik van verstandhouding. Ik ben blij dat die dove jongen me verstaat.