De Klacht
In februari 1942 beklaagt een buurtbewoner die op de Kramatweg woont over de vernieling van bomen en struiken in het Zuiderzeepark. Deze klacht valt in vruchtbare grond. Een en ander blijkt wel uit het schrijven van de Hoofdinspecteur van Politie, Chef in de 7e Sectie, 1e Afdeling. In zijn brief meldt hij dat ‘deze aangelegenheid reeds geruime tijd de aandacht heeft’.
Aanpakken
Hij toont dit aan door een lijst van personen mee te sturen die de laatste weken zijn opgepakt en worden voorgeleid ‘wegens diefstal van hout uit genoemd park’. Tegen al deze personen is of wordt alsnog een proces-verbaal opgemaakt. Verder werd steeds tot in beslagneming overgegaan van bijlen en zagen waarmee het misdrijf werd gepleegd.
Het personeel van politieposthuis Zeeburgerdijk had reeds de opdracht gekregen om scherper toezicht te houden in het Zuiderzeepark. Voor de agenten ‘dienstdoende met een hond’, is voor de bewaking van het park thans een speciaal dienstrooster samengesteld.
Verdere afhandeling
Hoewel de klacht dus serieus wordt genomen, vindt de hoofdcommissaris het niet nodig de klager te horen. Er is hem wel meegedeeld dat deze aangelegenheid de volle aandacht heeft van de politie. Hij heeft verder te horen gekregen dat er geen schriftelijke reactie zal komen.
Op 1 maart 1942 schrijft de inspecteur van politie een dienstbericht voor de ‘agenten-hondengeleider’. In verband met de zeer veelvuldige voorkomende houtdiefstallen in het Zuiderzeepark en de Joodsche begraafplaats, wordt met ingang van maandag 2 maart 1942 een speciale bewaking ingesteld voor deze objecten. De agenten-hondengeleider zullen uitsluitend met deze dienst belast worden.
De dienst moet, indien mogelijk, per rijwiel verricht worden. Indien dit, in verband met de toestand van de wegen in en om het park niet mogelijk is, wordt de dienst te voet verricht.