Kinderjaren op Willem Beukelsstraat 18

Auteur: Wilhelm Carton

Mijn naam is Willie Carton en ik woonde tot m'n 9e jaar (tot sept 1950) in het benedenhuis Willem Beukelsstraat 18 in Amsterdam-Watergraafsmeer. Het was een verhoudingsgewijs brede straat met brede trottoirs. Mijn vroegste herinneringsfragmenten dateren van het einde van de oorlog: mamma zat zuchtend aan tafel te schuiven met ‘postzegels’ oftewel tweekleurige distributiebonnen met daarop het weeknummer en de artikelnaam, bijvoorbeeld ‘aardappels’. Bij bakkerij Deudekom - op de hoek van de Wakkerstraat schuin tegenover ons huis - stond een soldaat bij een auto met open laadbak, overdekt met een canvasscherm, waaronder broden werden ingeladen. Die soldaat gaf mij een snoepje. M’n zusje Clary zag dat, en zei later tegen mij “dat snoepje kreeg je van een foute soldaat, nog een paar dagen dan komen de goede soldaten”. Ik snapte er niets van… Op zekere dag was er in onze stille woonstraat een grote drukte: een optocht van de grote mensen, met mannen in vrouwenkleren en vrouwen in mannenkleren. Mijn moeder spande een oranje juten sjerp over mijn borst en schouder naar mijn broekrand voor en achter en duwde mij in de optocht. Ik liep tussen de benen van de grote mensen en kon niet veel zien, alleen een kinderwagen op korte afstand voor mij kon ik zien door de lange benen van het paar dat de wagen voortduwde. Het voelde als vreugdevol feest en ik vroeg later aan m’n moeder wanneer er weer zo’n straatfeest kwam. Haar antwoord: “Nee, het is maar één keer Bevrijdingsfeest”. Clary herinnerde zich later dat zij een kinderfeest had gehad in het Ajax-stadion aan het eindpunt van tramlijn 9.
Pappa en mamma namen een keer ons mee met de tram de stad in naar een grachtentocht per amfibievaartuig. De tram kwam op de rotonde bij het Koloniaal Instituut (nu Tropenmuseum). Daar stonden twee legergroene oorlogsvliegtuigen in het gras. De tram reed stapvoets en ik zag naden in het voorste vliegtuigje, dat wel van hout leek. Veertig jaar later bladerde ik in plaatjesboeken met oorlogsvliegtuigen in de hoop er eentje te herkennen. Tegen mijn verwachting in vond ik een match met mijn peuter-geheugenbeeld: een Mosquito-jachtvliegtuig. Na m’n pensionering zocht ik op het Internet naar bijzonderheden. Het blijkt dat de Mosquito een balsahouten romp had met metalen vleugels uit één groot stuk dwars door de romp! Het tweede vliegtuigje identificeerde Volkskrantlezer Guus van Waveren in 2011 als een Spitfire. Ze stonden daar op het Mauritskade-plantsoen ter gelegenheid van een tentoonstelling over de RAF. Ik had Van Waveren een brief geschreven na zijn verhaal in de krant van 14 oktober 2011 over hoe hij als 10-jarig kind de jodenwegvoering had gezien vanuit zijn huis in de Wijttenbachstraat.
Ergens in de stad, pappa noemde het de Prins Hendrikkade, stapten wij in een DUKW, een vooraan spits toelopende wagen op vier wielen en een schroef en roer tussen de achterwielen, bestuurd door militairen. Eenmaal vol met mensen reed hij vanaf een schuine afrit het water in. De enorme plons en boeggolf maakten mij doodsbang. De DUKW bleef drijven en ging varen! Ik was drie à vier jaar oud, maar herinner mij dit haarscherp. Ook herinner ik me dat pappa mij op een lichte zomeravond meenam naar de boekwinkel Lintveld op de T-kruising Middenweg-Hogeweg om vanaf hun balkon te mogen kijken naar de doortocht van Churchill over de Middenweg. Pappa zei “probeer dit goed te onthouden! Dat je dit nog weet als je later groot bent!” Rijen dik stonden de mensen langs de Middenweg, vanaf de brug bij de Linnaeusstraat tot aan de andere kant naar de Emmakerk, waarvoorbij op het braakliggende Emmaveld een Brits militair tentenkamp was, op de plek van het latere ‘Jeruzalemdorp’. Langzaam kwam de stoet voorbijrijden, met in een open auto staand meneer Churchill die met z’n rechterhand zwaaide en het V-teken maakte. Dat bezoek aan Amsterdam van Europa’s redder dateert van mei 1946.

Het woonbuurtje Willem Beukelsstraat
Wij hadden een diepe achtertuin op het zuidwesten. Rechts achterin stond een kippenhok. Daarin hielden pa en ma een stuk of vier kippen en een haan. Eén watervlug en tenger kippetje noemden m’n zusje Clary en ik het “krengenkipje”. Erachter stond een hoog uitgegroeide perenboom, waar pappa bij de oogst bij klom met een schepnetje aan een lange stok. De tuin had een centraal grasveld, omzoomd met stroken aarde bij de houten schutting tussen ons en rechterburen Huizinga en linkerburen Claus. Achterin waren veel meer meters aarde met planten, afgegrensd met twee lage witte hekjes. De gaten onder de achterschutting waren dichtgestopt met platen draadglas, waarvan pappa er enkele weggaf aan meneer Dirk Nagtegaal voor de Geuzenkeet. In de aarde stonden forse heesters. Tegen de rechter schutting groeiden rozen, tegen de linker morellenstruiken. Van de linkerschutting werd het voorste deel ingenomen door de schuur, die schuin insprong tot op het middengras. De zijkant van de schuur bevatte een lattenrooster waartussen ook een vruchtenstruik groeide. Midden in de tuin stond een pruimenboompje.
In de winter van 1946-1947 lag er een pak sneeuw en pappa maakte foto’s van mij terwijl ik een paadje door de hoge sneeuw schepte. Er kwam een lange periode van strenge vorst waardoor de riolering bevroor. Als wij of de bovenburen Van den Brand het toilet doortrokken kwam het bruine spoelwater en faeces in onze WC-pot omhoog en stroomde over de rand. Toen kregen we GGD-tonnetjes om onze behoeften op te doen. De gemeente groef het trottoir open en ontdooide met een stoomketel de bevroren riolering. Toen eindelijk in maart de sneeuw ging smelten, lekte het dak van mijn kleuterschool Trifosa smeltwater waardoor in het speellokaal bruine vlekken zich dreigend uitbreidden over het plafond. Na die strenge winter kwam er een langdurige, zonnige, hete zomer: de topzomer van 1947.

In onze huizenrij woonden o.a. vanaf de hoek James Wattstraat tot Simon Stevinstraat de families Winterwerp, Veenhuizen, Van Daalen, Wirtz, Claus, Van den Brand, Huizinga, mw Kruimer, mw Niehaus en fam Huis in’t Veld. Tegenover ons woonden vanaf de hoek Simon Stevinstraat o.a. mw Van den Berg (met rood schaaltje “water tegen hondjespis gooier” tegen haar hoekmuren), fam Meijer, Rintjema, Baaij, Veltman, Voortallen, en Verheyen in het hoekhuis Wakkerstraat. Op de tegenoverliggende hoek van de Wakkerstraat was de bakkerswinkel van W. Deudekom, met de bakkerij-uitgang aan de Wakkerstraatkant. Daar stond aan de stoeprand de enige auto uit de gehele buurt, een zwarte T-Ford. En houten bakkerskarren op de oprit. ’s Ochtends was daar veel activiteit: het beladen van de karren, alvorens deze de wijk in werden geduwd door de broodventer te voet erachter.
Ook andere leveranciers kwamen door de wijk, zoals groenteman Vogelvang met zijn gebruinde gezicht achter zijn reusachtige platte handkar met keurig ingedeelde vakken aardappels, groenten en fruit. En boordenman Nierkens op z’n fiets met grote rieten mand op het voorwiel. Maar wij gingen voor boodschappen naar de winkels: brood bij Hofmann in het oudste stuk Wakkerstraat voorbij de Oude Kerk, groenten bij Busman in de Cornelis Drebbelstraat, snoep bij Mie'tje van Kooperen en zuivel bij Niessink in de Wakkerstraat tegenover Trifosa. Mevrouw Niessink stond achter de toonbank en had geen stem, maar kon alleen fluisteren.

Buurtkinderen
Schuin boven de winkel van Deudekom woonde Toos Ooms. Zij had Clary’s leeftijd. Maar ze was rooms, dus geen vriendinnetje. Evenmin als de opgeschoten dochters Veltman tegenover ons huis. Clary speelde met Noortje Wanders en Emmy Schmidt die om de hoek in het doodlopende stuk Simon Stevinstraat woonden, en met Agatha Rintjema van de overkant. Ikzelf speelde in de tuin dwars door de verticale schuttingopeningen met Elly Ketting en met m’n buurmeisjes Marijke en Erda Huizinga. Op straat speelde ik met allemaal oudere jongens, die bij Clary in de schoolklas zaten: Hannie van Krimpen, Dickie van Laar, Appie van Donselaar, Hans Huis in’t Veld, Paul Koopman. We speelden ‘trammetje’, en renden over de zelfgetrokken krijtstrepen de straat door, altijd vanaf het beginpunt voor ons huis. Naast ons huis liep de streep langs de stoeprand omdat mw Kruimer geen krijtstrepen op haar trottoir tolereerde. De langste route die wij éénmaal maakten, liep naar de Ringdijk, langs het koffiehuis en kapper Hagevoort helemaal tot aan de taxistandplaats op de dijk bij de brug naar de Linnaeusstraat, waarschijnlijk in 1949.
Andere spelletjes: toernooitjes voetballen, ‘overschieten’, koppen of stompen, hele ‘kampioentjes’. De wedstrijdjes vonden altijd plaats op het brede trottoir voor ons huis. Tegen Dickie van Laar speelde ik in 1949 een wedstrijdje ‘overschieten’ op elkaars doel (tussen de muur en boom bij de stoeprand). Toen werd ik binnengeroepen met het bevel “we gaan eten”. “Nog één schot”, riep ik terug en dat was een schot van mij gevolgd door een schot van Dickie. Dickie was links. Hij schoot een rare ‘punterbal’. De bal schampte dreunend het bovenraam van onze huiskamer dat in scherven viel. Ruit ingeschoten! Pappa lag ziek in pyjama thuis en was woedend.
Hans Huis in’t Veld was enig kind en woonde met z’n ouders en opa’tje Susan in het hoekhuis Willem Beukelsstraat / Simon Stevinstraat. Met hem perste ik in de lente “rozewater”, reukwater van rozebladeren.
Welke jeugdigen woonden er nog meer in de straat? De bovenburen Van den Brand hadden een werkster Sophie, een opgeschoten zoon Ruud en dochter Thea. Sophie klopte matjes op straat en riskeerde zodoende een bekeuring. Ruud studeerde voor dokter; en dochter Thea had verkering met Arend Rodermond uit Nijensleek, die de zeldzame bezitter van een auto was. Daarin mochten Clary en ik op een zomeravond in 1948 mee naar de kroningsfeesten in de stad. De benedenburen waren Huizinga op nummer 16 en Claus op 20. Tom en Jan Claus waren grote jongens. Zij hadden een schommel in hun tuin onder een afdak bij hun schuur. Hun bovenburen was de inbrekersfamilie Wirtz, met hun zoon Herman alias ‘Guppie’ en dochter Carolien, die ‘s avonds bij het afwassen met haar zus het liedje “Bella bella bella Marie” lalden. Clary en ik hoorden bij onze slaapkamermuur hoe de vaat over het aanrecht werd gesmeten en de stamper tegen de muur kwakte, wat ons elke avond lol bezorgde. Daarnaast woonde Van Dalen, met de opgeschoten zoons Jan en Piet. Tegenover ons woonden Kees Meijer, Agatha Rintjema en Ko’tje Verheyen. Ko’tje Verheyen met z’n afgetrapte gympen durfde met Herman Wirtz en Ronald Heeswijk in de James Wattstraat zich door het prikkeldraad te laten zakken op het 1½ meter lagere volkstuincomplex ‘Klein Dantzig’ om daar fikkie te steken en aardappels te piepen. Carolien Wirtz waarschuwde haar broer: “Guppie, als de ‘kip’ komt ben je de kurk”. De ‘kip’ was politie, dezelfde boeman als voor matjeskloppende Sophie omdat het niet mocht vóór de klokslag van 10 uur.
Maar er waren meer boemannen. Naar de Ringdijk toe woonden de broers Lookman. Zij voetbalden op het trottoir en de doodlopende middenstraat bij de Rehobothkerk, tot de koster naar buiten kwam rennen. Dan kozen ze het hazenpad. Als het hun niet lukte om hun bal in hun vlucht mee te nemen, nam de koster hem in beslag en waren ze hem kwijt. De straat liep hier dood bij het houten hek van de kwekerij. Hier werd in 1949 een ander balspel populair: honkbal, wat ik verstond als ‘hombal’. Pas jaren later bracht ik dit in verband met OVVO’s landskampioenschap honkbal aan de Kruislaan tijdens de dynastie van Charles en Hannie Urbanus.
Tegenover de Rehobothkerk stond de Willem van Outshoornschool. Dat was een openbare lagere school. Tijdens verkiezingen was hierin een stemlokaal, waar o.a. mijn vader en de vader van Hans en Marijke Eijgenhuizen uit de Wakkerstraat toeziend ambtenaren waren. Ik mocht dan een lunchpakketje brengen.
Achter het hek liep een paadje over een strook braakliggend gras omlaag naar de kwekerij. Aan de kopse kant van de Willem van Outshoornschool was in het gras een open betonnen put waarin roestige biscuitblikken lagen: grote balkvormige blikken met een cirkelronde opening aan een van de vierkante uiteinden. Die blikken biscuits waren in 1945 door de bevrijdingstroepen aangevoerd. Opgeschoten jongens bonden zulke lege blikken met touw aan elkaar tot een vlot waarop ze konden drijven in de ringvaart.

Alle rechten voorbehouden