Tijdens de hongerwinter ging ik met Moeder kolengruis zeven van afval dat uit de hijskranen viel tijdens het lossen van schepen aan de havens bij de Rietlanden. En met m’n zwager haalden wij spoorbielzen weg bij Van Gend en Loos aan de Cruquiuskade om ze te verzagen en dan naar Bakker Stieve in de Gorontalostraat te brengen voor zijn oven - in ruil voor brood. Dat was niet zonder gevaar. Soms werden wij beschoten door de Bahnhof-Polizei. Gelukkig zijn we nooit geraakt! Ook moest ik hout sprokkelen voor het noodkacheltje om suikerbieten en tulpenbollen gaar te stoven. Ik haalde dan de zogenaamde ‘tramblokjes’ tussen de tramrails weg in de Borneostraat voor brandstof. Bij de gaarkeuken op de Zeeburgerdijk haalden we aardappelschillensoep, voor elk gezinslid een halve portie. En midden in de nacht stonden we uren lang in de rij bij het abattoir aan de Veelaan voor gekookt vlees. Vijftig jaar later zou ik op nagenoeg dezelfde plek (met gemengde gevoelens) het openingsmuziek spelen in het gebouw van het Internationaal Instituut voor Geschiedenis / Nederlands Persmuseum.
Mei 1945 verdwenen de Duitsers en kwamen de Canadezen en we kregen wit brood uit Zweden! Alle buurtgenoten moesten zich toen melden bij de Gemeentelijke Ontsmettingsdienst Zeeburgerdijk (nu is daar een Turkse Moskee) om met DDT bespoten te worden om besmettelijke ziekten te voorkomen. Er waren toen allerlei bevrijdingsfeesten, onder andere in het Bavo-huis (nu een geluidsstudio).