Een liedje van Louis Neefs begint met de woorden:
“Ik herinner me een winkel in een amsterdamse straat.
Waar de hele etalage vol met handwerkspullen staat.”
Het liedje vertelt dan verder over de oude dame en de herinneringen van de zanger.
Ik heb ook zo een herinnering. Alleen stond de etalage niet vol met handwerkspullen, maar met snoep. De winkel was maar klein en stond in de Balistraat. Het was de lievelingswinkel van bijna alle kinderen in de Indische Buurt in Amsterdam Oost. Officieel heette de eigenaar Jacques de Wit. Maar wij noemden hem op zijn Amsterdams Sjakkie. Als je zei ik ga even naar Sjakkie wist iedereen wie je bedoelde.
Als je de deur opendeed rook je de lucht van een sigaar. De eigenaar rookte die altijd. Eenmaal binnen was een klein gedeelte voor de klanten. Verder was het aan 2 kanten volgebouwd met vitrines en kasten.
In een hoek zaten de eigenaar en zijn vrouw op een paar stoeltjes. Meest zat hij te lezen en zij te breien Ze zaten half verscholen achter de toonbank. Die toonbank was hoog, de bovenzijde was een vitrine waar al het snoep netjes in bakjes naast elkaar was uitgestald. Trekdrop, ouwelblaadjes, lolly’s poppetjes op een rijtje schuimblokken en nog veel meer. Een waar paradijs voor kinderen. Achter de toonbank lag het schepsnoep. Het lekkerste vond ik de brokken die wij druivensuiker noemden, maar ook wel bokkkenvet of zelfs jodenvet werden genoemd. Grote brokken, maar ook wat kleiner en zelfs heel fijn wat wij gruis noemden.
Uren kon je voor die toonbank staan. Meest op je tenen want hij was hoog, Wat moest je kiezen als je zoveel lekkers zag liggen. Sjakkie had geduld, meestal tenminste. Maar als er een groep kinderen binnenkwam, maande hij je weleens tot spoed.
Ik kreeg elke zaterdag 50 cent zakgeld. Een kwartje ging in de spaarpot en met het andere kwartje in mijn hand gekneld rende ik dan naar de Balistraat. 2 schuimblokken voor 5 cent, 2 trekdroppen ook 5 cent, en dan een dubbeltje druivensuiker. Verder nog 5 toverballen en dan ging je zielsgelukkig met een zakje vol lekkers naar huis.
Als mijn opa langskwam, kreeg ik van hem een gulden. Dan moest ik voor hem zoethout halen en trekdrop en duimdrop. De buit werd eerlijk verdeeld. Oma en mijn moeder waren daar niet blij mee. Ik wel. Mijn opa overleed jong, in zijn jaszakken werden stukjes zoethout en trekdrop gevonden.
Jarenlang bezocht ik de winkel. Zelfs toen ik al wat ouder werd. En Jac die al een oude man leek toen ik er als kind kwam, werd ook ouder. Zijn vrouw overleed en dat was het einde van de snoepwinkel.
Zijn dochter had ook een winkel . Zij verkocht met haar man plastic spullen. Eerst naast haar vader zijn winkel, later op de markt.
Ik zag haar nog vaak, en dan hadden we het ook vaak over haar vader. Hoe ze nog regelmatig werd aangesproken met de woorden. Ik mis Sjakkie nog steeds.
Nu is zij ook overleden. Maar elke keer als ik door de Balistraat ga, kijk ik even naar dat winkelraam, en glimlach ik om de mooie herinneringen die ik eraan heb.