En toen waren wij oorlogskinderen

Een oorlogsverhaal

Bataviastraat
Moeder met Jantje

Moeder met Jantje

Alle rechten voorbehouden

Jantje, geboren in 1930, woonde met zijn ouders in Amsterdam Oost. Toen hij vijf was kreeg hij een broertje Henkie, dat was ik. We woonden in de Bataviastraat. Ik was drie toen ons zusje Aaltje geboren werd. Na de kleuterschool ging ik naar de Kartinischool en Jan naar een andere school, maar hij had daar een hekel aan. Hij spijbelde veel en haalde kattenkwaad uit. 

Ik was vier, kon nog maar amper boven de tafel uitkijken waar mijn ouders de rantsoenbonnen aan het bezien waren. Vader zei tegen ma dat zij nog maar gauw een paar pond vet bij de slager moest halen. Er braken slechte tijden aan: de oorlog met Duitsland. 

Tot nog toe ging alles zijn gangetje: de postbode kwam tweemaal daags, belde aan als er post was, de melkboer liep dagelijks met een gevulde melkemmer en schenkbeker de trappen op en af, de bakker ging met zijn broodkar door de straat, voor de vuilniskar kwam eerst een vuilnisman met een grote houten ratel ronddraaiend, zodat men wist: het huisvuil wordt opgehaald en als er iemand in de straat was overleden, liep er een omroeper met luide stem aan te kondigen HEDEN IS DIE EN DIE OVERLEDEN. Het was dan de gewoonte om uit eerbied tijdelijk de gordijnen dicht te houden of men hing ook wel witte lakens voor de ramen.

Intussen waren de Duitse soldaten ons land binnengetrokken, waarna de bezetting volgde. Een paar jaar later konden we niet meer naar onze school omdat daar soldaten gelegerd waren. Er ontstond een tekort aan eten: buiten in de rij staand met de rantsoenbonnetjes voor brood hield ik, toen de bakkersvrouw niet goed oplette, deze bonnetjes achter.

Vader die bij de spoorwegen werkte, werd verplicht om in Duitsland bij het spoor te werken. In het begin stuurde hij pakketjes: ik kreeg een paar klompschoenen waarin een briefje voor mijn moeder verstopt zat vanwege de censuur op brieven.

Daar mijn ouders langs de Ringdijk een volkstuin hadden waar nog de nodige groenten vanaf kwamen, had Jan aan een bak twee oude fietswielen gemaakt, daar de groenten in geladen om die samen met mij in de Watergraafsmeer aan de man te brengen. Later weer op de volkstuin teruggekomen was alles vertrapt en bleek dat er Duitsers te paard door de tuintjes hadden gedraafd.  

De Duitsers hadden een straatverbod ingesteld zodat men in de avond niet meer over straat mocht. De mensen plakten hun ramen af daar er van buitenaf geen licht door mocht schijnen. De NSB’ers hielden daar streng toezicht op. Later hadden we geen gas en licht meer. Zo zaten we s’avonds met oude kaarsjes aan tot die op waren, maar Jan wist raad: hij zette moeders fiets in de kamer op de standaard, de dynamo aan, trappen maar en er was weer licht. Zo nu en dan mochten mijn zusje en ik voor een wasbeurt bij de benedenburen in de tobbe. Eerst was hun iets oudere dochtertje Sjaantje aan de beurt en ja dat vond ik leuk om te zien.

Vanwege de kou sliepen we met ze allen bij moeder in bed waar een gestikte paardendeken op lag. Overdag werd het in huis steeds kouder. Jan wist er wel wat op: daar wij vlak bij het Zuiderzeepark woonden, nam hij me mee om takken te verzamelen. Hele bundels sleepten we naar boven op de trap. Aan een touw hing een trekbel die fel te keer ging als we er weer met de takken langs gingen.

Na het weer branden van de kachel hoorde we later op een avond de motoren van de oorlogsvliegtuigen die over het naast gelegen park vlogen. Het was een angstig indringend geluid dat me vele jaren is bijgebleven

In een nacht was het buurmeisje Corrie Bent van driehoog bij haar ouders in bed gekropen omdat ze bang was voor de geluiden van de overvliegende bommenwerpers. Kort daarna schijnt er een brandbom ingeslagen te zijn, welke in haar bed terecht kwam waar ze kort ervoor nog in had gelegen. Naar mij is verteld, heeft haar vader die met dekens en al uit het raam gegooid. Wel weet ik dat moeder later de lakens waar grote brandgaten inzaten heeft vermaakt daar zij een trapnaaimachine had.

Voor wat later de geschiedenis inging als de Hongerwinter is die ook aan ons niet zonder honger en kou voorbij gegaan. Daar Jan ontdekt had dat verderop in de straat meiden heulden met de moffen die genoeg te eten hadden, moest ik daar aanbellen om te vragen voor wat brood en kreeg zowaar een Duitse kuch mee met de boodschap niet terug te komen.

Gelukkig was er nog de gaarkeuken waar je met een pannetje schillensoep kon halen of soms een prakje suikerbieten, maar het was niet voldoende om van te leven. Er werd verteld dat er op het goederenterrein bij de Muiderpoort wagons vol met groenten stonden. Met enkele buren zijn we daar heen gegaan om deze te plunderen. Later zijn de buren op een nacht - Jan was er ook bij - door de Duitsers betrapt en beschoten. Onze naaste buurvrouw had een kogel in haar buik gekregen met nare gevolgen. 

Op een dag ging Jan 13 jaar oud alleen de boer op om eten te halen. Enige weken later kwam hij terug met aardappels en wortels. Een paar dagen later vertrok hij weer, nu met ons zusje Aaltje. Toen ik met moeder een keer op het Javaplein langs de huizen liep - we hadden honger - gooide iemand een licht beschimmelde dikke kap brood naar beneden. Ma raapte het op, veegde de schimmel af en gaf mij de helft en de honger was weer even gestild.

5 Mei 1945, de oorlog was voorbij. De laatste Duitsers vertrokken gehaast in hun jeeps. Er was feest in de straten: de mensen dansten in een kring rond lantaarnpalen. De dagen erna trokken de Canadezen in jeeps over de wegen en deelden chocoladerepen uit. De meiden vlogen de militairen van uitzinnige vreugde over hun herwonnen vrijheid om de hals.

Na de viering werd menig NSB’er het vuur aan hun schenen gelegd: beteuterd heb ik staan kijken hoe er, nadat er een wagen met een stoel erop in onze straat was gestopt, twee mannen de meiden waar ik destijds die Duitse kuch van kreeg uit hun huis sleepten, op de stoel vastbonden en hun haar onder gejuich van omstanders afknipten, waarna ze hen met teer een hakenkruis op hun hoofd smeerden om de meiden daarna met veren te bestrooien. 

Met moeder ging het niet zo best. Ze had hongeroedeem en lag ziek en zwak op bed, maar langzamerhand kwam er weer voedsel, dat uit vliegtuigen werd gedropt. Zo was er voor het eerst weer brood, van dat Zweedse wittebrood. Moeder was hersteld, vader werkte weer bij de spoorwegen. Voor de in Duitsland gedane werkzaamheden heeft hij later een lintje gekregen dat jaren bij ons in de glazen vitrine van het eiken dressoir lag. Of hij er blij mee was, vraag ik me nog af. Hij sprak niet over die tijd in het Duitse rijk.

Zo’n zeventig jaar na de afloop van de Tweede Wereldoorlog ontstond bij mij blijkbaar de behoefte om onze belevenissen uit de oorlogstijd op schrift te zetten, vandaar.

Henk van der Tuin

www.henkvdtuin.nl

Alle rechten voorbehouden

703 keer bekeken

Geen reacties

Voeg je reactie toe