Samenvatting.
Nr. 12 - Ajax en de Meer: een verbroken relatie
De Watergraafsmeer.
Pas in 1921 zou de Watergraafsmeer tot de gemeente Amsterdam gaan behoren. De uit zijn voegen gegroeide stad had ruimte nodig om de woningnood op te kunnen vangen. Hierdoor veranderde het karakter van de wijk ingrijpend. Van 1921 tot 1970 verdriedubbelde het inwonersaantal. Bovendien kwam er een nieuwe architectuur centraal te staan. Betondorp is hiervan slechts een voorbeeld. Het concept van tuinstad is duidelijk te zien door de ruimte en het groen dat in de buurt aanwezig is. En zo geldt dat ook voor het later gebouwde Amsteldorp, Frankendael of Middenmeer. Zo ontstonden er binnen de wijk buurten die elk bewoond werd door een homogene groep van inwoners.
Betondorp is socialistisch, hier is bewust naar gestreefd door een toelatingscommissie op te zetten die jonge arbeiders voor liet gaan. Het Linnaeushof is echter katholiek. De buurt leefde ‘het rijke roomsche leven’ te midden van gelijkgestemden. Dit werd mogelijk gemaakt doordat het bisdom Haarlem de grond van de Exploitatiemaatschappij in bezit kreeg. Zo vallen de verschillen binnen de wijk heel erg op. Niet alleen qua bouw, maar ook qua bevolking. Ieder zocht zijn stek in de wijk en wel zo dat deze de verzuiling in stand hield. Dat wil dus zeggen dat niet alleen de buurten een homogeen karakter kregen, maar ook de rest van het alledaagse leven. Als voorbeelden hiervan zijn de vele sportclubs die in de Watergraafsmeer gevestigd zijn of waren. Bijvoorbeeld: voor de socialistische jeugd was er de voetbalclub S.J.O. terwijl de Geuzen een christelijke club was. Deze verbondenheid met het ‘eigene’ zien wij nog steeds terug in de oudere delen van de Watergraafsmeerse bevolking. Nog steeds wordt bijvoorbeeld in het Willem Dreeshuis, het verzorgingstehuis van Betondorp, de 1 Mei-viering gehouden. De vergrijzing is hier dus doorgedrongen en hebben zelfs gewoontes de tijd doen doorstaan. Dit ondanks de komst van nieuwe Nederlanders en de stadsrenovaties. Binnen de wijk zijn en blijven de buurten belangrijk, en misschien door de onderlinge verschillen is dit wel het meest karakteristieke van de Meer.
De komst van Ajax.
De voetbalclub Ajax heeft binnen de wijk vele sportieve successen gekend, maar komt hier oorspronkelijk niet vandaan. De club zag vermoedelijk het levenslicht in 1894 als we afgaan op de eerste lidmaatschapskaarten die wij kennen. Er werd gevoetbald achter een café bij de Haarlemmerpoort. Later volgde een verhuizing naar het verlengde van het Vondelpark, onderaan de Willemsparkweg. Onder leiding van de op 18 maart 1900 in café Oost-Indië benoemde voorzitter Floris Stempel verhuisde Ajax opnieuw. Ditmaal naar Amsterdam-Noord waar het platteland nog genoeg ruimte te bieden had voor een sportveld. Via de Buiksloterham kwam men bij de Laanweg waar achter café de ‘Ham’ het voetbalveld bereikt kon worden.
Maar ook hier moest de club, in 1907, plaats maken voor woningbouw en toen viel hun oog op het groene Watergraafsmeer. Aan de Middenweg, bij het huidige Christiaan Huijgensplein, verrees een nieuw stadion. ‘Het Houten Stadion’, wat onder andere mogelijk werd gemaakt doordat Ajax als een van de eerste clubs met sponsors werkte. Een voorbeeld hiervan is Egeman, wiens inkomsten echter dubieus te noemen zijn. Toch had Ajax hier baat bij, bijvoorbeeld doordat het nu mogelijk werd om de grond te kopen van de gemeente waardoor de club zich onafhankelijker kon opstellen van de gemeente. In dit Houten Stadion vierde Ajax zijn eerste successen in de jaren ’30 van de vorige eeuw. De keerzijde van de spreekwoordelijke medaille was dat het bezoekersaantal opliep. Deze toeloop van supporters leidde ertoe dat het stadion te klein werd en het onderhoud zwaarder begon te drukken op de financiën. Ajax zag zich daarom gedwongen opnieuw te verhuizen. Aan de Middenweg verrees het nieuwe stadion ‘De Meer’ in 1934 en dat vele malen verbouwd of gerenoveerd zou worden. Overigens werden vele grote wedstrijden van Ajax in de jaren ’60 in het Olympisch Stadion gespeeld. Dit was groter doordat er, als reactie op de bouw van de Kuip in Rotterdam, een tweede ring op was geplaatst. Voetbalclub Ajax kwam dus pas vanaf 1907 in de Watergraafsmeer en zou daar blijven tot de opening van de Amsterdam ArenA in 1996. Het heeft in de wijk vele sportieve successen behaald vooral in de jaren ’30 en ’70.
In het seizoen 1950-1951 werd de eerste stap gezet richting profvoetbal. Dit werd gedaan door de invoering van een nieuw districtenstelsel. Door de vergroting van de districten werden de reisafstanden groter waardoor het de ‘reis-en-trekafdeling’ werd genoemd. Toch bleef een professionele organisatie uit bij de clubs. Sommige spelers bleven dan ook niet in Nederland. Een bekend voorbeeld hiervan is de onlangs overleden Faas Wilkes (1923-2006). Deze vertrok in 1949 naar Inter Milaan wat hem kwam staan op een verbanning uit Oranje door de KNVB. Voor Ajax bleef de schade beperkt. Weliswaar verloor het Cor van der Hart aan Olympique de Lille in 1950 maar een leegloop bleef uit. De voetballerij was er nog niet klaar voor.
Dat veranderde in 1953. Naar aanleiding van de Watersnoodramp werd een benefietwedstrijd georganiseerd tussen de verbannen profs die uitkwamen in het buitenland en de grootmacht Frankrijk. Na deze wedstrijd, die met 2-1 gewonnen werd, verstomde de kritiek en groeide het besef dat het professionele voetbal de toekomst had. Toch bleef de Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond volharden in haar principiële standpunten tegen het betaalde voetbal. Dat veranderde op 20 december 1953 met de oprichting van een nieuwe bond: de Nederlandse Beroeps Voetbalbond (NBVB). Deze bond maakte de start van een eigen competitie bekend, met eigen clubs, betalingen en verzekeringen voor spelers. De laatstgenoemden werden simpelweg gevraagd uit de competitie van de KNVB.
Voor Ajax waren de gebeurtenissen nauwelijks van belang, zij verloor enkel Wim Huis die voortaan voor Fortuna ’54 uit zou komen. Toch bleef het rommelen binnen de voetballerij. Ook binnen Ajax ontstond er een tweespalt tussen leden en het bestuur die echter de discussie durfde aan te gaan. Het verloop van die gesprekken, die gehouden werden op verschillende vergaderingen, was soms emotioneel en ronduit fel te noemen. De leden bleken zelfs de aftredingen van voorzitter Koolhaas te wensen uit angst voor diens tegenwerking bij de invoering van de betaling van de Ajaxspelers. Twee jaar later zou Wim Volkers Koolhaas opvolgen. Alhoewel Ajax vanaf 1954 de spelers ook ging betalen, hielden veel spelers hun baan in het dagelijkse leven aan. Voetbal bleef een betaalde hobby en zij noemden zich trots ‘half-profs’. Ook was er begrip voor collega’s die voor een fullprof carrière kozen, maar wel werden zij schuin aangekeken op het ‘verraad’ dat zij pleegden bij een eventuele overstap naar een andere club zoals Fortuna ’54 en BVC Amsterdam.
Onenigheid bijgelegd.
27 oktober 1954 zou een hectisch jaar worden nadat de KNVB en de ‘wilde bond’ (NBVB) hun onenigheid bijlegden. Er zou met een nieuwe competitie worden gestart met alle gevolgen van dien voor de betrokken clubs. De beste ploegen uit de verschillende afdelingen zouden uit gaan komen in twee afdelingen van de landelijke hoofdklasse (het aantal afdelingen werd dus teruggebracht van vier naar twee). Ajax wilde dan ook bij de eerste acht eindigen aan het eind van het seizoen 1955-1956 omdat de eerste acht clubs van de Hoofdklassen A en B zich automatisch plaatsten voor een nieuw te vormen landelijke eredivisie. Een negende plek betekende dat via een nacompetitie een plaats in de eredivisie afgedwongen moest worden. Mede dankzij nieuwe transfers in de zomer van 1955 (Sjaak Brokx - van Zeeburgia- en Lukas Bijker - van AFC - ) lukte het Ajax om vierde te worden en zodoende kwamen de semiprofs in de Nederlandse Eredivisie. Europese successen bleven echter uit, in het buitenland (denk aan Hongarije of Engeland) was men veel verder.
Ondanks de komst van nieuwe trainers als Jack Reynolds (grondlegger van het Ajaxvoetbal) en Vic Buckigham, die beiden oud-profvoetballers uit Engeland waren, bleven veranderingen binnen het bestuur uit en bleef het voetbal op amateurniveau. Zo bleef het dat de opstellingen van de wedstrijden bepaald werden door de coach in samenspraak met het bestuur. De commissie Betaald Voetbal was binnen de gelederen eveneens onderhevig aan toenemende kritiek. Na het opstappen van oud-speler Gerrit Keizer kon de club zich verder ontwikkelen. Voortaan werd er meer geëist van de spelersgroep en van het bestuur. Want voorzitter Melchers had zijn zaken dan wel voor elkaar, toch ging deze niet met de tijd mee. Zo liet hij Henk Groot naar aartsvijand Feijenoord vertrekken na (mislukte) onderhandelingen over diens salaris. Samen met bijna het voltallige bestuur zou Melchers opstappen in zomer 1964. In 1965 zouden Piet Keizer en Johan Cruijff, beiden afkomstig uit de Meer (!), als eerste spelers van Ajax fullprofcontracten krijgen.
De nieuwe voorzitter Van Praag en penningmeester Timman gaven Michels op 22 januari 1965 een tijdelijke verbintenis bij Ajax met uitzicht op verlenging. Het vertrouwen van het toenmalige Ajaxbestuur in hun coach groeide en hierdoor sterkte Michels zich in zijn overtuiging dat de voetbalclub moest professionaliseren. Alle spelers kregen de keuze voor een vast contract of konden verder gaan als semi-prof, maar er werd wel meer van hun verwacht. Zo zou er meer worden getraind, iets wat maar moeizaam te combineren was met een baan als zelfstandige of in het geval van Klaas Nuninga als leraar voor de klas. Toch werd er een belangrijke stap gezet. Na twee jaar zou Michels de technische staf van de club geheel vernieuwd hebben. Door handig delegeren wist hij een nieuwe trainers- en begeleidingsstaf op te zetten, die geheel onafhankelijk van het bestuur mochten opereren. Zo kwamen er ook meerdere trainers in dienst naast Cees Koppelaar waren dat ex-Ajacied Bobby Haarms en Han Grijzenhout. Ieder had een specifieke functie, en er werd overlegd binnen de technische staf. Aan de andere kant werd er een zwaardere nadruk gelegd op de discipline binnen de spelersgroep door sancties in te stellen in de vorm van boetes tot straftrainingen.
Het resultaat van deze hervormingen was dat er nieuwe faciliteiten kwamen en dat jonge talenten uit eigen gelederen door konden breken. Gecombineerd met een nieuw bestuur onder leiding van een ambitieuze voorzitter en een Nederlandse trainer met een visie op het veld kon succes niet uitblijven. Geld speelde eveneens geen rol zodat Ajax zich voor het seizoen van 1965-1966 enkele grote namen kon contracteren: Co Prins, teruggehaald uit Duitsland, Gert Bals van PSV en Henk Groot van Feijenoord. Dit werd mogelijk gemaakt doordat Melchers, aldus van Praag, een financieel gezonde club achterliet. Toch worden hierbij twijfels gezet en mag niet vergeten worden dat de club beschikte over een rijke achterban als Maup Caransa en de gebroeders Freek en Wim van der Meijden. Wellicht hebben deze zakenmannen hun invloed doen gelden, maar helemaal transparant is deze geschiedenis nooit geworden.
Allle prijzen.
Rinus Michels won echter met zijn team van 1965 tot 1971 haast alle prijzen die er te winnen vielen met zijn totaalvoetbal. Vier maal werd Ajax onder zijn leiding landskampioen (1966, 1967, 1968, 1970), drie maal won het de KNVB-beker (1967, 1970, 1971) en het bereikte twee keer de finale van de Europacup I (1969, 1971), waarvan de eerste werd verloren. Niet het individu, maar het team stond voortaan op de eerste plaats. Bovendien dirigeerde Michels op zijn manier en naar zijn wensen. Wie niet voldeed aan de eisen, of misschien een slechte dag had of ongemotiveerd was in de ogen van de coach, deed de volgende wedstrijd niet mee. Voor hem waren spelers slechts nummers en gold alleen het resultaat en niet de reputatie.
Overigens kon men voetbal vanaf 1952 ook voor de buis bekijken, de eerste uitgezonden wedstrijd was Nederland-België. Weliswaar was het geen competitievoetbal en werden alleen de wedstrijden van Oranje uitgezonden, toch was er sprake van een unicum. In 1959 zouden de competitiewedstrijden worden uitgezonden in het programma Sport in Beeld (het huidige Studio Sport). Een jaar later, vanaf 1960, kon de Nederlandse bevolking ook de Europese wedstrijden van Ajax bekijken bijvoorbeeld de wedstrijden tegen Liverpool. De rol van de media groeide gestaag en voor sommige clubs had dit een negatieve invloed. Bijvoorbeeld voor de andere Amsterdamse club D.W.S. Voor Ajax gold dit echter niet, die benutte de kansen die de toegenomen commercie hun bood wat zeker het proces van professionalisering versnelde. In ieder geval was het dus niet meer noodzakelijk om naar het stadion te gaan om de wedstrijden te zien. Desondanks bleef het publiek toestromen in de Meer, mede dankzij de toegenomen mobiliteit onder de Nederlandse bevolking. Het aanvallende technische voetbal werd een ware beleving waarvoor de mensen geld over hadden. Om dit attractieve voetbal te continueren werden de toegangsprijzen verhoogd, maar dit leverde geen belemmeringen op voor de trouwe aanhang afkomstig uit de Meer. Integendeel, de ‘echte supporters’ bleven gaan! Is deze band zo sterk gebleven? Kunnen we nog steeds praten van een relatie tussen Ajax en de Meer of is deze voorgoed verdwenen?
In het seizoen 1973-1974 zakte Ajax weg. De ploeg die vele successen had beleefd viel uit elkaar. Zowel Cruijff, Keizer, Swart als coach Kovac, die de discipline nauwelijks kon handhaven, vertrokken. De nieuwe coach Knobel verweet in de pers dat het team geen team meer was en de spelers zich enkel druk maakten over vrouwen en drank. Ook Hans Kraay, gekomen in 1974, kon het voetbal van de Amsterdamse club niet redden. De resultaten bleven teleurstellend en toch bleef de club voortbestaan. De voorzitter Van Praag zat niet stil en bleef volhouden in zijn streven om Ajax weer naar de top te loodsen. Bijvoorbeeld door te onderhandelen met Cruijff over een eventuele terugkeer in de jaren ’70, wat niet lukte. Bovendien kon Ajax nieuwe spelers aantrekken die talentvol waren dankzij een goede scouting. De eigen jeugdopleiding garandeerde eveneens de toestroom van kwaliteit naar het eerste. Maar pas in het seizoen 1976-1977 won Ajax weer een prijs met het behalen van het landskampioenschap. De manier waarop was daarentegen Ajax onwaardig, veel te verdedigend aldus het publiek en dus werd coach Ivic ontslagen. Het jaar daarop zouden er gemiddeld 11.117 toeschouwers per wedstrijd komen, Ajax bleef in een dal. Hiermee was Ajax zelfs de vijfde club van Nederland qua supportersschare. Pas in de jaren ’80 leefde dit weer op met de terugkeer van Cruijff als speler en coach. Het goede voetbal van begin jaren ’70 bleek een loden last voor de ploegen die volgden. Die druk is er eigenlijk altijd geweest. In de jaren ’50 vergeleek iedereen de ploeg met het wonderteam uit de jaren ’30, later werd dit de ploeg van het begin van de jaren ’70 en nu vergelijkt men de ploeg veel met de ploeg van Van Gaal.
Publiek was verwend geraakt aan het tovervoetbal.
De tegenvallende prestaties op het veld zijn de club niet ten goede gekomen. Het publiek was verwend geraakt aan het vroegere tovervoetbal. Dat het oogstrelende spel niet gewaarborgd kon worden door de club is niet vreemd en verklaart de teruglopende toeschouwersaantallen. Tijden veranderen, niet alleen voor de club maar voor de samenleving, de Watergraafsmeer en Nederland.
Andere bevolkingssamenstelling in de wijken.
De toestroom van nieuwe Nederlanders naar de steden zorgden ervoor dat de oudere wijken een nieuwe onderklasse kreeg. De vaak oudere huizen, want lagere huren, werden gerenoveerd en bewoonbaar gemaakt voor hen. Had dit echter invloed op de voetbalclubs die van oudsher banden had met de wijk? In het geval van de Watergraafsmeer niet, de wijk bleef overwegend blank. Hiervoor zijn drie redenen aan te voeren. Ten eerste behield de Watergraafsmeer haar bevolking vanaf het allereerste begin. De eerste bewoners van de toen nieuwe buurten zijn altijd gebleven. Zij verhuisden niet naar andere delen van de stad of Nederland. Toch kon de vergrijzing niet gestopt worden, ook al hield bijvoorbeeld Betondorp een procentueel groot aantal bejaarden. Ten tweede is het zo dat alhoewel de nieuwkomers zich in de renovatiewoningen vestigden, de vorige bewoners die veelal verhuisden naar buiten de stad, Ajax niet in de steek lieten. Zij kwamen voortaan met de auto of met het openbaar vervoer. Ten derde was Ajax in wezen al vroeg een Amsterdamse club. De band met de Watergraafsmeer was dan wel sterk te noemen, denk maar aan de vele vrijwilligers uit de wijk, maar ook uit andere delen van de stad kwamen supporters. Dit kwam mede door de bouw van de ‘tuinsteden’ wiens nieuwe bevolking uit de andere wijken kwam en die nu naar Ajax gingen kijken. Een ander punt is dat de clubtrouw wel leefde, maar dit vormde geen belemmering om te kijken bij andere voetbalwedstrijden. Het lijkt erop dat al vanaf de jaren ’50 en ’60 de aanhang van Ajax uit meer dan alleen Watergraafsmeerders bestond.
De trots van de Meer.
Toch bleef Ajax vooral de trots van de Meer. Veel spelers stonden letterlijk middenin het dagelijkse leven van de bewoners, zij waren opgegroeid in Betondorp en leerden daar voetballen op straat (bijvoorbeeld Johan Cruijff). Bovendien bleven de speler lange tijd semiprofs en hielden voor de zekerheid hun banen aan (zoals Sjaak Swart). Sommigen hadden zelfs contacten met de lokale schonen (denk aan Wim Suurbier en zijn Beppie). Belangrijk was ook dat de spelers de jeugd niet negeerden en met hen voetbalden of handtekeningen uitdeelden (Barry Hulshoff deed dit gewoon aan de deur). Kortom, de Ajaxspelers bleven gewone jongens die hun afkomst niet verloochenden en opgingen in de Meer. Datzelfde gold in wezen ook voor de club. De opstelling hing bijvoorbeeld zaterdags al in een kastje aan de muur van het stadion voor de geïnteresseerden. Oogluikend werd toegestaan dat suppoosten, vaak werkeloze AOW-ers, kaartjes verkochten aan de jeugd voor een ‘piekie’. Ook gebeurde het zelfs dat de buurtkinderen na de training de spelers begluurden door de klapraampjes als deze onder de douche stonden. Voetbal, en dus Ajax, leefde enorm onder de buurtbewoners. Bij thuiswedstrijden, in de jaren ’50 en ’60, werden vrouwen thuisgelaten en liepen de straten vol met de rood-witte aanhang. Hele zondagen werden gevuld met het bezoeken van de wedstrijd, een kroegje pakken zoals ‘Frankendael’ of ‘Meerzicht’ waar vier man de bierpompen bedienden, eten en dan s’avonds het ‘Sport in Beeld’ thuis op de buis. Op maandag werd de sportpagina van de krant er op nageslagen en werd de wedstrijd weer voor de geest gehaald. Ondanks het verschil in wijk tussen de ‘boorden’ en de ‘petgoozers’, de rijken en de armen, kende men geen verschil in stand in de voetballerij. En zeker in de wijk gold dat: ‘De buurt was Ajax’.
Het 'wij'-gevoel.
De band tussen de club en de wijk was niet alleen van belang bij de band die hier besproken wordt. Ook het stadion en het spel zorgden ervoor dat de mensen warm liepen voor Ajax. Het waren de mensen op de tribunes die elkaar nog kenden en allen kwamen voor de gezelligheid. Het ‘wij-gevoel’ zorgde voor een intimiteit die vele supporters van toen nog kenden en die in hun ogen tegenwoordig niet meer beleefd wordt. De successen als gevolg van de overgang naar een profclub hebben daarom een keerzijde gehad. Het waren niet meer de Meerders die er zaten. Het waren zelfs niet meer de Amsterdammers, nee vanaf de jaren ’60 was het zo dat dankzij de media toeschouwers van heinde en verre kwamen. De binding tussen wijk en club is mede verloren gegaan door de mythe die Ajax werd.
Er is geconstateerd dat de binding van Ajax en diens achterban verstoord raakte met de komst van een aanhang van buiten de stad. Deze aanhang was georganiseerd naar het evenbeeld van hun Engelse collega’s en gingen mee in een stroming die ‘hooliganism’ genoemd kan worden. De binding tussen de supporters stond hierbij centraler dan de vroegere binding met de wijk. Kortom, de Watergraafsmeer of de stad Amsterdam vormde niet meer de samenhang, maar het groepsgevoel voerde de boventoon. De eigen identiteit van ‘echte supporter’ werd bevestigd naar vak. Zodoende ontstond F-Side welke wars was van de commercie door media en sponsoring. De afstand tussen de spelersgroep en het publiek zou hierdoor worden vergroot. Dit bevestigden ook de vele aanhangers van het eerste uur uit de jaren ’50 die nieuwe spelers zagen komen van buiten de wijk. Zij gingen steeds minder naar ‘hun club’ totdat uiteindelijk de band geheel verbroken werd met de verhuizing naar de Amsterdam ArenA in 1996. Het oude publiek werd verdeeld over de tribunes en de sfeer werd als minder ervaren. Het steekt de oude garde dat de huidige supporters de ploeg niet meer steunen in betere of mindere tijden. Bovendien is er geen samenhang meer tussen de mensen die voor het voetbal behoren te komen. De echte Amsterdamse Ajaxcied voelt niets gemeen met een Limburger of een verdwaalde Belg uit Vlaanderen. Met weemoed zal deze man terugdenken aan de Meer, aan het oude stadion waar mensen met elkaar spraken, waar de koffie vers gezet was, waar clubkaarten nog niet bestonden en waar hun eigen buurjongens en vrienden voetbalhelden werden. Toen wereldwijd triomfen werden gevierd en Ajax de Meer nog was…