Sporten in de plantsoenen
's Winters speelden we op straat voetbal, 's zomer honkbal. Omdat er in de jaren vijftig nog niet zoveel auto's reden, waren er ook niet veel parkeerplaatsen nodig en hadden plantsoenen nog zo'n omvang dat je er ruim op kon sporten en spelen. Voor ons huis stond middenin het plantsoen een heg. In heel strenge winters zetten een paar vaders het gras daaromheen zelfs met tuinslangen onder water en hadden we onze eigen ijsbaan. Niet echt nodig, want we woonden drie minuten lopen van de Jaap Edenbaan, maar wel heel leuk.
Bal dwars door een rijdende trein
Aan die plantsoenen kleefden een paar kleine nadelen. Omdat de huizen er dicht op stonden, verdween er wel eens een bal door een ruit, zeker van de ronde uitbouw van de Huishoudschool, met als gevolg dat we daar zelfs werden weggestuurd als we aan het badmintonnen waren. Zelfs heeft een van onze betere slagmannen een keer een bal dwars door een rijdende trein geslagen. Dat heeft toen de krant gehaald.
Plantsoenen een hondenuitlaatplaats
Ook werden de plantsoenen gebruikt als hondenuitlaatplaats. Een prachtige sliding of een mooie save in het doel kon je dan ook op een jas of broek vol stront komen te staan, tot grote hilariteit van alle andere jongens. En tot grote vreugde van je moeder! Alle andere jongens? Ja, we speelden met grote groepen op straat. Niet zelden konden we twee volledige elftallen op de been brengen en speelden we op een groot veld met grote doelen, gemaakt van stapels jassen. Als we met minder waren, dan waren het veld en de stapels jassen kleiner, of gingen we 'palen': één of twee spelers verdedigden dan ieder hun eigen boom of lantaarnpaal die als doel diende. Een groot voetballer ben ik nooit geweest. Bij het 'oppoten' werd ik niet vaak als een van de eersten gekozen en vaak was het doel mijn deel.
Verrevelders
Gelukkig heb je bij honkbal ook verrevelders nodig, anders had ik het waarschijnlijk nooit verder geschopt dan toeschouwer. De taak van de verrevelder is niet veel meer dan achter de bal aanrennen na een ferme slag, die op te rapen en dan terug te gooien naar een van de honken, waar de slagman dan meestal al was gepasseerd. Direct teruggooien naar de thuisplaat na een stijlvolle vangbal, dat is me nooit gelukt.
Bertus met zijn ijskar
Op warme dagen verscheen Bertus op het pleintje onder het huis waar toen vriend Jan Kees woonde en nu dochter Sandra. Van verre kon je hem al horen aankomen door het kenmerkende riedeltje dat hij op een bel speelde. Op zijn ijskarretje stonden een paar blikken trommels met wafels. Kwam er een klant dan trok hij ronde houders uit het wagentje omhoog waarin rollen ijs zaten, een soort leverworsten. Wit en rose, meer smaken verkocht Bertus niet. Voor een stuiver sneed hij een dun plakje van die worst af, voor een duppie een dikke plak, en deed die dan tussen twee wafeltjes.
Gratis ijsje op je verjaardag
Niemand had geld in zijn broekzak, dus als we Bertus hoorden aankomen werd het spel stilgelegd en rende iedereen naar huis om van zijn moeder - vaders werkten toen allemaal- een muntje af te troggelen, wat natuurlijk lang niet altijd lukte. Jaloers keken dan degenen zonder ijsje naar de makkers met meer geluk; volgende week was het andersom. Op je verjaardag kreeg je van Bertus een gratis ijsje, de dunne uitvoering. Het was zaak om dat vooral niet zelf aan te kaarten; je moest één van je vriendjes laten zeggen dat je jarig was. Twee, hooguit drie keer per zomer kon je dat doen. Want Bertus was niet gek. Amsterdam,