Ik woonde vanaf 1938 tot 1969 in de Ambonstraat. We konden nog heerlijk op straat spelen, al mochten we van de buurvrouw geen hinkelbaan op de stoep tekenen. Als we ons verveelden gingen we, hoewel niet katholiek, naar de Ger. Majellakerk, waar we, heel stil, alles bekeken. In de kerstnacht mocht ik met de buren, die wel katholiek waren, mee naar de kerstnachtmis, maar aan het 'kindje wiegen', mochten we helaas niet meedoen. Ik had ook een buurman, die meedeed aan 'Eerbied in gods huis'. Ik begreep echter helemaal niet dat hij in het dagelijks leven zo vloekte. In de oorlog moesten we een tijdlang onze school delen met een andere lagere school. We gingen dan om de week 's ochtends of 's middags naar school. We legden dan een briefje in ons kastje voor de leerling, die op onze plaats kwam zitten en kregen altijd antwoord van iemand die we niet kenden. We kregen op school ook een keer een sinaasappel, maar moesten die ter plekke opeten. De jongens gingen van de schil 'gebitten' maken. We moesten ook Duits leren, wat de meester niet wilde. We moesten wel onze boeken op de bank leggen, maar kregen een heel andere les. Later ging ik in Zuid naar de mulo. Omdat de fietsen afgenomen werden en er later geen trams meer reden, moesten we lopen, de hele Ringdijk langs en dan de Berlagebrug over. Als we op school aankwamen, mochten we rond de potkachel zitten om weer warm te worden. Op de terugweg sprongen we vaak op de paard en wagen van de schillenboer. Ondanks de narigheid hadden we toch een heerlijke tijd.